Vorige week zondag kwamen we in de stamboom van Jezus in het evangelie van Mattheüs de moeders van Messias tegen: Tamar, Rachab, Ruth, Bathseba. Ik zei in de preek dat hun plek in Jezus’ stamboom een teken is dat God niet alleen met brave mensen en op keurige plekken werkt.
Deze week kreeg ik een appje van een van de ouderlingen. Hij stuurde een bericht door over voetballer Cody Gakpo, die op het wereldkampioenschap voetbal in Qatar een bijbelclub begonnen is met zijn teamgenoten. Blijkt God toch aan het werk te zijn op dat toernooi van de schande dat ik om principiële redenen niet volg.
Dat was toch wel even slikken voor mij. Had ik uit morele verontwaardiging over het grote onrecht dat heeft plaatsgevonden bij de bouw van de stadions in de woestijn dapper gekozen om het toernooi te boycotten. Had ik eindelijk een keer consequenties verbonden aan mijn afkeer van de afgodische macht van de Mammon in onze wereld. Voelde ik bij elke wedstrijd die ik miste mijn morele gelijk groeien. Is God daar gewoon aan het werk met biddende, bijbellezende en getuigende multimiljonairs!
Het is dat ik net had gepreekt over die moeders van Jezus, die alle vier nogal rommelige of zelfs onfatsoenlijke levens kenden. Anders had ik God misschien wel tot de orde geroepen en Hem voor de voeten geworpen dat Hij zich in dat Babylon aan de Golf toch niet kon inlaten met die miljonairs, in dienst van koning Voetbal en godje Mammon.
Kort daarna luisterde ik een podcast over de Amerikaanse predikant Tim Keller, waarin een opmerking van de schrijfster Flannery O’Connor langskwam: ‘Moralisme is een hele goede manier om Jezus uit de weg te gaan.’ Au!
Ik kijk nog steeds geen wedstrijd en de kater die de oranjefans op een groot toernooi steevast voor hun kiezen krijgen, is me ook bespaard gebleven. Maar ondertussen ben ik wel benieuwd wat God met die voetballers — in zijn wonderlijke en misschien ook wel een beetje irritante genade — aan het doen is. De God van Tamar en Rachab blijkt immers ook de God van Cody en Memphis te zijn.
Een collega van mij grapte dat met Pasen de toeristen ook weer waren opgestaan. En gelijk had hij. Het is inderdaad weer een vanouds gezellige drukte in het als UNESCO-werelderfgoed geclassificeerde centrum van Amsterdam. In parken en winkelstraten hoor je weer de kakofonie van talen, op de grachten moet je weer oppassen voor de colonnes Zuid-Europeanen die zich met de fietsvaardigheden van een kleuterklas door de stad verplaatsen en rond het Anne Frank Huis waan je je opnieuw in de Efteling.
Het oude normaal is dan toch echt terug. Na twee jaar pandemie en alle onrust en onzekerheid in de wereld geeft dat ook wel het geruststellende gevoel dat niet alles veranderd is. En ik neem aan dat de mensen die voor hun brood afhankelijk zijn van het toerisme opgelucht ademhalen dat de citytrippers en dagjesmensen nu weer in groten getale in de stad verschijnen.
Maar om eerlijk te zijn stemt de aanblik van die hordes toeristen mij niet echt vrolijk. En dan gaat het me niet eens zozeer over de overlast. De losgeslagen land- en stadgenoten die op Koningsdag denken dat de Jordaan één groot urinoir is, zijn een ergere plaag. En wat zou ik klagen over toeristen, als ze in Oekraïne lijden onder een stroom van gewapende bezoekers die hun land komen slopen? Nee, over de overlast zal ik zwijgen.
Als ik de toeristen als lemmings door de stad zie trekken, kijk ik in een spiegel waarin ik een beeld van mezelf ontwaar. Het massatoerisme is immers één van de dominante uitingen van onze westerse levensstijl, gericht op het geluk van eten, drinken, spullen en entertainment. Met Pasen werd duidelijk dat het corona-virus die manier van leven niet echt heeft aangetast. De hoop op een nieuw normaal, die in 2020 even de kop op stak, is samen met de opgewonden corona-demonstranten uit ons leven verdreven. De oude gewoontes en hardnekkige patronen van onze westerse levensstijl bleken zoals gevreesd sterker.
Als ik goed in die spiegel van de toeristen kijk, weet ik niet of ik moet lachen of huilen. Hoe lachwekkend is het spektakel van al die mensen die, met identieke kleding en schoenen aan, hun smartphone als de afstandbediening van hun bestaan in de hand, op weg zijn naar dezelfde hotspots? Hoe bizar zijn de pretpark-taferelen voor het huis waar tijdens de Tweede Wereldoorlog een Joods meisje verstopt zat? Hoe angstaanjagend leeg is het eentonige schouwspel van de etende, drinkende, selfies en foto’s makende, door de stad slenterende massa niet? ‘De aanwezigheid van toeristen holt een bijzondere plaats uit. De vakantie maakt bijzondere plaatsen leeg,’ schrijft de Amerikaanse theoloog William Cavanaugh (in het Engels: ‘vacation vacates particular places’)
In deze spiegel kijkend, staar ik in de leegte van de toeristische levensstijl — constant op zoek naar vulling van je leven, terwijl je op deze manier je leven juist uitholt en de plaatsen waar je komt leeggezogen achterlaat, op zoek naar weer een nieuwe belevenis op een volgende plek. De overvolle toeristische plekken ademen, ondanks de drukte en reuring, leegte uit.
Hoe lang zullen wij en onze vermoeide, vervuilde aarde dit oude, lege normaal nog volhouden? Laten we bidden dat we van toeristen pelgrims zullen worden. Pelgrims die op reis gaan naar plekken en ervaringen die je leven diep veranderen en vullen met liefde en wijsheid. Pelgrims die de dwaze en gelovige lef hebben om op citytrip te gaan naar het nieuwe Jeruzalem, het Mokum dat stralend van leven ons onrustige zoeken en verlangen zal verzadigen.
Nog altijd kan de wereld nieuw beginnen in ieder kind kan het opnieuw beginnen.
Dit zijn regels uit het gedicht ‘Het kind’ van Muus Jacobse. Dit gedicht uit 1936 begint somber:
Ons is geen toekomst en geen keus gelaten: wij moeten voort, verward en hulpeloos.
Ik moet vaak aan deze woorden denken als er een kind wordt gedoopt en laatst nog toen ik twee keer kort na elkaar hoorde van koppels die geen kinderen op de wereld wilden zetten, omdat ze geen toekomst voor hen zagen. Een consequente gevolgtrekking van een breed gevoelde hopeloosheid over de toestand en toekomst van planeet en mensheid. Een hopeloosheid waar geen kind tegenop gewassen is.
Hebben we nog hoop? Dat lijkt me een eerlijke vraag voor het nieuwe jaar. Dat we hoop nodig hebben, hoor je overal in deze crisistijd. En in de kerk hebben we toch hoop? Moeten we die toch ook delen? Vieren we niet iedere zondag het onmogelijke, hoopvolle gebeuren van Pasen? Hebben we niet een Bijbel vol verhalen en beloften van hoop? Jawel, maar de vraag is hoe die hoop vandaag hoop voor ons en onze buren en onze aarde wordt. Moeten we dan niet eerst de hopeloosheid goed in de ogen kijken en tot ons laten doordringen?
Als we dat niet doen is de kans groot dat de hoop die we koesteren en delen valse hoop is of, erger nog, goedkoop, makkelijk optimisme. Natuurlijk kunnen we handelaars in de hoop worden — er is vraag genoeg — en ons product mooi inpakken en met feel-good reclame in de markt zetten, maar als het geen echte hoop is, zijn we leugenaars en fraudeurs van het wrede soort.
De Engelse schrijver en ‘prins van de paradox’ Gilbert Keith Chesterton schreef: ‘hoop is hopen als de dingen hopeloos zijn of het is helemaal geen deugd.’ Ik denk dat Chesterton met deze woorden zijn dikke vinger bij de bijbelse betekenis van de hoop legt. Hoop komt op uit crisis en teleurstelling, zij is de bloem die op het nulpunt groeit, de deugd die juist in de hopeloosheid geleerd en geoefend wordt. Zoals Noach de duif van de hoop pas losliet na de zondvloed en niet voordat het begon te regenen.
Misschien zijn goedkoop optimisme en als hoop verpakte gemakzucht wel een grotere vijand van echte hoop dan hopeloosheid en wanhoop. En zou het daarom niet goed zijn dat we dit jaar het woord ‘hoop’ eerst een tijdje inslikken en ruimte maken (ook in de kerk) voor het nulpunt — voor wanhopen, klagen, schamen, niet weten, pessimisme, ons verlies nemen en bang zijn voor de toekomst? Er is voor alles een tijd, schreef de Prediker (3:1-8), ook voor rouwen, verliezen en zwijgen.
Ik ben niet bang dat we zo de hoop kwijtraken en in wanhoop wegzinken. De apostel Paulus eindigt zijn hooglied van de liefde (1 Korintiërs 13) met de troost en geruststelling dat geloof, hoop en liefde ‘blijven’. De hoop blijft — als gave van God die Hij zal geven op punt nul, aan hen die hopeloos zijn en opnieuw willen en zullen beginnen.
Deze blog verscheen als nieuwjaarsbijdrage in Kerk in Mokum(januari 2022)
‘Zwarte vrijdag’ klinkt mij wat griezelig in de oren. Zet het in een rijtje met zwarte weduwe, zwarte dood, zwarte kat en zwarte zaterdag, en je vreest horror en ellende. Maar in een ander rijtje krijg je er al weer andere gedachten bij. Zwarte panter, zwarte gospel en het Zwarte Woud roepen eerder bewondering op. Nu speelt de gevoelswaarde van het zwart van deze vrijdag niet zo’n grote rol, omdat we deze vrijdag alleen in het Engels kennen als ‘Black Friday’ — een nieuwe hoogtijdag die van over de Atlantische Oceaan onze novembermaand is binnengewaaid.
Black Friday is de vrijdag na het Amerikaanse Thanksgiving, die als vrije dag in het teken van shopping staat. De verkeersdrukte op die dag schijnt te hebben geleid tot de naamgeving. Frankrijk heeft zwarte zaterdagen en zondagen in de zomervakantie, als de autoroutes vollopen met auto’s en caravans, de VS heeft een zwarte vrijdag met stormlopen op koopjes en files voor de kassa’s in megastores. En die zwarte dag is sinds een jaar of vijf overgewaaid naar Europa. Dat zal wel te maken hebben met de opkomst en concurrentie van de wereldwijd opererende webwinkels en de strategie van winkeliers om ons steeds vroeger en vaker te verleiden tot eindejaarsinkopen.
Black Friday heeft in de VS nog iets van de tweede Thanksgiving Day, zoals de tweede feestdagen in Nederland, maar bij ons is het een louter commerciële dag, een feest ter ere van het consumeren. Daarmee voelt deze vrijdag als een verarming van onze kalender. Ook bij Sinterklaas en Kerst speelt de commercie natuurlijk een grote rol, maar dat zijn toch in de eerste plaats feestdagen met een andere betekenis en invulling dan shopping. Al gun ik ieder winkelier een goede omzet en begrijp ik ook het genot van shopping, toch vraag ik me af of deze feestdag van het shoppen echt een verrijking op onze kalender is.
Het is wonderlijk dat deze nieuwe feestdag vrijwel geruisloos wordt geaccepteerd, terwijl aandacht voor Islamitische feestdagen op onze kalender zo gevoelig ligt in ons land. Ook zijn er heel wat christenen die zich terecht verzetten tegen de viering van Halloween (een feest dat trouwens ook uit de Engelstalige wereld is overgewaaid), terwijl er bij dit shoppingsfeest weinig alarmbellen gaan rinkelen. Het gemak waarmee deze dag onze kalender en ons leven verovert, laat iets zien van het aanzien en de macht van de god van deze feestdag, de Mammon.
Ik vraag me af op welke manier je het beste kan reageren op de opkomst van Black Friday. Een boycot? Een ludieke tegenactie, zoals de Dominicanen in Zwolle een Black Friarday organiseren waarop je in hun kerk een ‘parcours van eenvoud’ kan lopen? Of tegelijk met Black Friday ook Thanksgiving op onze kalender invoeren? Daarvoor hoef je alleen de protestantse dankdag voor gewas en arbeid een paar weken (en in Zeeland zelfs maar één dag) later te houden. Ik zou denken dat je na de jaarlijkse dankdonderdag, waarop je dankbaar hebt gevierd wat je in het afgelopen jaar allemaal hebt ontvangen, geen behoefte hebt om direct weer te gaan kopen. Maar dat is waarschijnlijk te naïef gedacht.
Nu de anderhalvemeter-maatregel verdwijnt en een coronapas verplicht is voor een café- of concertbezoek, wordt de tweedeling in onze samenleving tussen mensen die gevaccineerd zijn en de ongevaccineerde minderheid verscherpt. Daarover wordt veel gedebatteerd en natuurlijk ook weer gepolariseerd. Een spannende vraag voor mij is of gelovigen daar op een andere manier mee om kunnen gaan. Als antwoord drie bijbelwoorden die wat mij betreft de goede richting wijzen.
In de brief aan de Galaten (3:27-28) schrijft de apostel Paulus: ‘U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u omkleed met Christus. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen — u bent allen één in Christus Jezus.’ Ik denk dat we in onze situatie de gevaccineerden en ongevaccineerden aan dit rijtje moeten toevoegen. In Christus zijn er ook geen gevaccineerden en ongevaccineerden. De verschillen tussen ons mensen op allerlei vlak zijn reëel en soms lastig, maar ze worden overstegen door een hogere verbondenheid: namelijk het geloof in onze Heer en Verlosser. Paulus gebruikt het beeld van een mantel die je omslaat: Christus is de mantel die de verschillen bedekt en daarmee ook relativeert. In de kerk word je — althans dat is de bedoeling — niet eerst gezien als man of vrouw, zwart of wit, arm of rijk, homo of hetero, gevaccineerd of ongevaccineerd, maar als kind van God of als kind van God in spe. Dat is de radicale en in deze gepolariseerde tijd ook helende consequentie van het evangelie van Gods genadige liefde voor allen, die we met dezelfde koppigheid als de apostel Paulus zullen moeten vieren, volhouden en verdedigen.
Wat betekent dat ‘in Christus zijn’ concreet voor al dan niet vaccineren? In de eerste plaats een houding van gezondeonbezorgdheid. In de Bergrede draagt Jezus zijn leerlingen op om zich niet bezorgd te maken over eten, drinken en kleding — dat zijn dus de basisbehoeften, die net zo basic zijn als onze gezondheid. ‘Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en de het lichaam meer dan de kleding?’ (Mattheüs 6:25)
Het overheidsbeleid op het gebied van COVID-19 heeft zich niet laten inspireren door deze woorden. Het wordt gedreven door bezorgdheid en het doel om door planning, beïnvloeding en technologie zekerheid en controle over het leven te verkrijgen. En, laten we eerlijk zijn, ook gelovigen zijn onderdeel van onze bezorgde en op controle gerichte cultuur, waarin gezondheid en/of welvaart het hoogste goed zijn. Veel tegenstanders van vaccinatie zijn echter net zo bezorgd. Ze zijn bezorgd over de effecten van vaccins, over de invloed van de overheid, hun vrijheid en/of geheime complotten tegen de mensheid. Het zou echt een heel stuk helpen als beide groepen iets minder bezorgd zouden zijn over hun leven en hun lichaam en zich meer zouden richten op het koninkrijk van God en de gerechtigheid daarvan. Dat is volgens Jezus het alternatief voor de bezorgdheid over de basisbehoeften. Immers, als je je minder druk maakt over je eigen gezondheid, kun je je richten op wat God vandaag van ons vraagt en daarmee ook op anderen en hun zorgen.
Let op, ik denk niet dat onbezorgdheid hetzelfde is als onvoorzichtigheid of het bijgelovige idee dat je als gelovige onkwetsbaar kunt zijn voor ziekte (dat is eerder een vorm van God verzoeken). Geloven is je toevertrouwen aan Gods zorg, die ook via de gezondheidszorg en het overheidsbeleid werkt. Ik zie ook in een vaccin die zorg, maar weet ook dat niet iedereen mijn vertrouwen deelt. De heilige onbezorgdheid die we van Jezus kunnen leren en ontvangen geeft ons het vertrouwen en helpt ons om als gevaccineerden en als ongevaccineerden te denken aan anderen en aan meer dan alleen gezondheid, vrijheid of welvaart.
En dat brengt me tenslotte bij wat Paulus aan de Korinthiërs schrijft over ‘de wereld gebruiken, alsof je die niet gebruikt’ (1 Korinthiërs 7:29-32a). In dat ‘alsof’ zit een wijsheid die helpt om niet zó in de dingen van ons bestaan op te gaan dat we erdoor worden ingepakt of opgevreten en ze ons het zicht op God en zijn rijk benemen. Dus is de oproep vandaag: Laten zij die gevaccineerd zijn, zijn alsof ze niet gevaccineerd zijn en zij die niet gevaccineerd zijn, alsof ze dat wel zijn. Willem Engel wees alsof je Hugo de Jonge bent. En laat Diederik Gommers zijn als Doutzen Kroes. Ik besef dat dit gemakkelijker is gezegd dan gedaan. Maar nu ik — die gevaccineerd ben — dat ‘alsof’ even tot me laat doordringen, geeft het rust en begrip voor anderen en schept het een wonderlijke vrijheid. Die vrijheid (die ons misschien iets verder helpt) wens ik iedereen in deze verkrampte coronawereld van harte toe!
De afgelopen weken was ik op dinsdagmorgen even kleuterdominee. De groepen 1/2 van een school in de buurt komen sinds enkele jaren naar de Noorderkerk als ze het thema ‘Christendom’ behandelen. Door het corona-virus konden de bezoeken aan de kerk dit jaar helaas niet doorgaan. Als alternatief maakten enkele gemeenteleden een filmpje over het kerkgebouw en het paasverhaal en spraken we af dat elke kleutergroep een gesprekje met de dominee zou hebben via een online-verbinding. Zo zat ik dus de afgelopen weken achter mijn computerscherm met aan de andere kant steeds een klasje vrolijke vier- en vijfjarige vragenstellers.
Ze vroegen me over de kerk hoe het orgel werkt, waarom er een preekstoel is en waarom er een haantje op de toren staat. Over God, de hemel en de tien geboden kregen we af en toe een heus theologisch gesprek. Over Pasen hadden ze ook veel te vragen: waarom werd Jezus dood gemaakt, hoe kon Hij weer levend worden, bestaat de Paashaas echt, eten we in de kerk chocolade paaseitjes? En ook wilden ze weten hoe je dominee kunt worden en wat voor kleren ik draag. Naast alle vragen en antwoorden was er elke keer ook wel een kleuter die even voor de camera vriendelijk ‘hallo’ kwam zeggen of vertellen dat zij wel of niet gedoopt was. Na een tijdje nam de concentratie af en de onrust toe en namen we vrolijk zwaaiend afscheid.
De ontmoetingen met deze kinderen hebben me verrast. Al deze vragen had ik niet verwacht (dat was wellicht anders geweest als ik vaker kleuters zou spreken). Maar wat me vooral heeft geraakt is het ongedwongen en vrolijke gesprek over geloof, kerk en God met kinderen met allerlei verschillende (geloofs)achtergronden. Ik vond het een verademing, middenin een heftig maatschappelijk klimaat waarin ook kerk en religie snel in een sfeer van afstandelijkheid of zelfs wij-zij terechtkomen.
Ik begrijp na deze ontmoetingen ook weer iets beter waarom Jezus bijzondere aandacht voor kinderen had. Wanneer zijn leerlingen kinderen bij Hem vandaan proberen te houden (omdat die niet belangrijk en serieus genoeg waren), grijpt Hij in en zegt: ‘Laat de kinderen bij Mij komen, houd ze niet tegen, want het koninkrijk van God behoort toe aan wie is zoals zij. Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God zal er zeker niet binnengaan.’ Daarna neemt Hij ze in zijn armen en zegent ze. Als kleuterdominee had ik het voorrecht om de afgelopen tijd even iets van die kinderlijke openheid te ervaren. Voor mij een klein en hoopvol teken van God. Nu hoop ik maar dat ik als kleuterdominee dat ook was voor die kleuters.
Het verhaal over Jezus en de kinderen is te vinden in het Evangelie van Markus 10:13-16
O God, ik wil helemaal niet voor die ellendelingen bidden. Ik haat dat vernielen en stelen en ben bang voor het geweld van de groep — samen durven ze wel. Nee, ik bid liever alleen voor politiemensen, bewakers, bestuurders, winkeliers met kapotte ramen en lege schappen, en buurtbewoners die sinds zondag slecht slapen. Liever bid ik nog om uw zegen over wapenstok, traangas en waterkanon, dan voor die lafaards, verscholen in hoodies en achter maskers.
En toch bid ik U ook voor de relschoppers. Ik geloof dat ik niet anders kan en mag — ‘heb je vijanden lief,’ leerde ons uw Zoon. Daarom, bid ik, voor hen, o God, dat ik hun gezicht mag zien — hun menselijk gezicht, en ik ze in hun jonge ogen kijken kan. Doe hun hoodies af, o God, blaas hun maskers weg, dat hun gezicht verschijnt, en zij ook uw gezicht zullen zien. Amen
De revolutie van de leugen. Zo kun je de bestorming van het Capitool in Washington DC deze week wel noemen. Het was verbijsterend om een meute neo-nazi’s, complot-milities, geradicaliseerde Trump-christenen en een nep-sjamaan door het centrum van de Amerikaanse democratie te zien razen. Maar nog schrikwekkender was om te horen hoe oprecht zij en vele anderen woedend waren, om het onrecht dat hen was aangedaan, namelijk dat de verkiezingen hen waren ontstolen. Hier stonden mensen die met heel hun hart geloofden in een leugen.
Aartsleugenaar Donald Trump heeft met hulp van politici, media en kerkelijke leiders het voor elkaar gekregen om miljoenen kinderen te baren, die ondanks tientallen verloren rechtszaken en geen enkel bewijs zijn propaganda en complotverhalen geloven. En dit gebeuren staat niet op zichzelf. Allerlei maatschappelijke ontwikkelingen spelen hierin een rol, waarvan er sommige typisch voor de VS zijn, terwijl andere in een groot deel van de wereld spelen.
Als de revolutie van de leugen het wint, zullen vrijheid, gerechtigheid en menselijkheid het zwaar krijgen, zoals ze dat hebben onder dictatoriale regimes waar macht altijd de waarheid overvleugelt. Dag Hammarskjöld, de diep gelovige secretaris-generaal van de Verenigde Naties in de jaren zestig van de vorige eeuw, gaf wat mij betreft een profetische waarschuwing: ‘Een woord gebruiken met de grootste voorzichtigheid en met een onwrikbare waarheidsliefde, is voor de maatschappij en het mensdom een noodzakelijke voorwaarde voor verdere groei. Misbruik van het woord betekent verachting voor de mens. Het ondermijnt de bruggen en vergiftigt de bronnen.’ Het is daarom niet alleen Trump en zijn bondgenoten aan te rekenen, maar alle leiders en politici die om welke redenen dan ook met een gebrek aan waarheidsliefde en zonder voorzichtigheid het woord gebruiken. De devaluatie en relativering van de waarheid is niet onschuldig, voorzag Hammarskjöld: de bruggen van de samenleving storten in en de bronnen waar mensen vertrouwen, hoop en een levensrichting uit putten worden vergiftigd.
Als christen ben je ook nog extra gewaarschuwd. Jezus noemde de duivel ‘de vader van de leugen’ (Johannes 8:44). De leugen is dus duivels, dat wil zeggen: door en door slecht, gericht op de vernietiging van wat goed is en van God komt. En ook duivels in de zin van doortrapt en sluw. Dat maakt het dus moeilijk om leugens te ontmaskeren. ‘Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel,’ leerde ik vroeger om mij het liegen te ontmoedigen. Maar als de leugen eenmaal is gezaaid en in het hoofd en het hart van velen wortel schiet, staat de waarheid vrijwel machteloos.
Er zit dus niets anders op dan, zoals ik senator Mitt Romney hoorde zeggen toen de revolutionairen het Capitool uit waren gezet, de waarheid te blijven vertellen — dat is ‘de last en de plicht van leiderschap’ zei hij. Onze spannende tijden vragen om leiders die boven hun eigen belangen en overtuigingen uit de plicht en de last van de waarheid op zich willen nemen. Het zal een strijd zijn, maar de effecten van waarheid en leugen zullen altijd zichtbaar worden. ‘Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, evenmin als een slechte boom goede vruchten dragen kan … Zo kunnen jullie hen dus aan hun vruchten herkennen,’ zei Jezus toen Hij het had over wolven in schaapskleren. En dat zijn leugens altijd.
‘Je kunt de meeste gelovigen het recht op de vrijheid om de spot te drijven met religie niet uitleggen,’ zo schreef Tommy Wieringa onlangs in het NRC. Hij heeft gelijk. Al heb ik groot respect voor hem als schrijver en columnist, toch lukte het hem niet mij te overtuigen waarom het recht op het bespotten van anderen zo’n wezenlijk goed is.
Wieringa gooit in zijn column het beledigen van andermans godsdienst op één hoop met de vrijheid om ongehinderd en kritisch te spreken over godsdienst, hete hangijzers en taboes. Daarom is hij van mening dat een inperking van de vrijheid om een ander te bespotten en te beledigen niets minder is dan zwichten voor de ‘giftige preutsheid’ van gelovigen, die geen enkele kritiek op hun gesloten ideologie accepteren.
Toch ben ik zo vrij om deze twee zaken uit elkaar te halen, omdat het verwarren van vrije, kritische meningsuiting en belediging die vrijheid in mijn ogen niet vooruit helpt. Volgens artikel 7 van de Nederlandse Grondwet heeft iedere burger het recht op het ongehinderd uiten van zijn mening (behoudens ieders verantwoordelijkheid jegens de wet, die bepaalt dat het aanzetten tot haat of geweld, het spreken van smaad en laster en het beledigen (!) van een persoon of groep niet zijn toegestaan). En ik deel Wieringa’s overtuiging dat dit grondrecht een groot goed is, dat we tegen autoritaire overheden, religieuze drammers en gewelddadige terroristen moeten verdedigen. Maar in een samenleving kun je niet alleen leven met juridische rechten.
De Universele verklaring van de Rechten voor de Mens begint voordat alle rechten worden opgesomd in artikel 1 met: ‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.’ In dit artikel klinkt de wijsheid door dat de mensheid zonder broederschap — of noem dat voor mijn part gewoon vriendelijkheid of fatsoen — met al die rechten niet heel ver komt. In deze spannende tijden van het heetgebakerde ego en de door polarisatie en vijandbeelden geplaagde wereld is het gevaar groot dat we ons steeds meer terugtrekken op onze juridische rechten en eigen gelijk tegenover anderen. Maar ik ben bang dat er weinig van het samen in de samenleving overblijft als we niet tegelijk een vriendelijke hand uitsteken naar hen die anders zijn en denken.
Het afzien van beledigen en kwetsen lijkt mij een elementaire vorm van vriendelijkheid en wellevendheid. Daarbij: zouden het vrije woord en de kritische spot echt hun kracht verliezen als de sprekers en spotters zichzelf oefenen in een geest van broederschap? Jezus, die zelf trouwens veroordeeld werd voor godslastering en zich niet erg druk maakte als Hij beledigd of bespot werd, vatte de wet en de profeten samen in de gulden regel: ‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.’ (Mattheüs 7:12) En ik ga er nog steeds vanuit dat de meeste mensen liever niet beledigd willen worden en niet kunnen lachen om grappen die je vernederen — of je nu religieus bent of niet.
In onze Noorderkapel wordt gebeden voor Donald J. Trump en Geert Wilders, zo lees ik in het gebedenboek waarin bezoekers een groet, gedachte of gebed kunnen achterlaten. Als het over bidden gaat ben ik een zeer tolerant en toegeeflijk persoon. Een persoonlijk gebed is een persoonlijke zaak tussen een mens en de Allerhoogste, waar niemand zich mee te bemoeien heeft. Een kapel is een veilige plek waar gedachten en verlangens niet door de gebedenpolitie worden gecontroleerd op theologische of politieke correctheid. Dus goed dat er in onze kapel ook gebeden voor Donald J. Trump en Geert Wilders naar de hemel worden gezonden — ook zij hebben ze nodig.
Foto van een Trump-rally door David Todd McCarty op Unsplash
Toch laat dat gebed me niet met rust, omdat ik niet zo goed weet wat God ermee aan moet. Dit gebed werd geschreven voordat Trump besmet was met het corona-virus, dus ga ik ervan uit dat het gaat om een gebed van iemand die Trump en Wilders steunt en aan God vraagt of zij de verkiezingen mogen winnen en andere politieke successen behalen. Kun je dit van God verwachten als je beseft dat er vast ook mensen bidden voor Joe Biden en Jesse Klaver? Bidden wordt er voor mij in ieder geval niet geloofwaardiger en begrijpelijker op, als je denkt aan alle tegenstrijdige vragen en verlangens die van de aarde opstijgen naar God. In de film Bruce Almightywordt Bruce, die een tijdje de rol van God mag overnemen, geconfronteerd met een niet aflatende stroom menselijke gebeden, die hij om van het gezeur af te zijn allemaal inwilligt. De gevolgen laten zich raden: totale chaos omdat alle gebeden om goed weer, winst voor je favoriete sportteam, het winnen van een loterij, het halen van een diploma, het slagen van een date enzovoorts worden ingewilligd. Daarbij teken ik wel aan dat de film de inhoud van de menselijke gebeden wat te egoïstisch en oppervlakkig inschat.
Nu begrijp ik ook wel dat je voor politieke kandidaten kunt bidden omdat je denkt dat zij staan voor wat goed en rechtvaardig is. Zoals je ook tegen een regime of partij kunt bidden die volgens jou onrecht en kwaad veroorzaken. Toch vind ik dat je vandaag, vanwege het gepolariseerde politieke klimaat van onze tijd, daarin heel terughoudend moet zijn. Wie nadrukkelijk bidt voor een politicus of partij (publiekelijk geldt dat zeker) betrekt God bij zijn of haar politieke voorkeur en een politieke strijd, waarbij de kans groot is dat je God voor het karretje van een politieke, en dus altijd ook menselijke zaak spant. Dat is een vorm van afgoderij met kwalijke en gevaarlijke gevolgen, zoals het demoniseren van politieke tegenstanders en het uiteenvallen van het sociale weefsel van een samenleving, iets waarvoor de New Yorkse predikant Timothy Keller zijn Amerikaanse geloofsgenoten in beide kampen onlangs nog waarschuwde.
Eén van de heilzame (en lastige) aspecten van bidden is dat je in de aanwezigheid van God niet alleen je eigen wensen, ideeën en gedachten uit, maar die ook aan de kritiek en zuivering van God blootstelt. Bidden in bijbelse zin is immers altijd tweerichtingsverkeer. In dat verkeer worden je ogen gescherpt voor Gods gerechtigheid, die niet zomaar samenvalt met de gerechtigheid van één politieke beweging of partij. Bovendien maakt bidden je op die manier ook nederig en zachtmoedig, twee christelijke deugden die niet goed passen in een politiek klimaat van superioriteit, zelfingenomenheid en demonisering.
Wie weet werd er in onze kapel wel zo gebeden: voor nederigheid en zachtmoedigheid voor Donald J. Trump en Geert Wilders. Dan neem ik dat gebed gelijk over, ook voor de rest van onze politici. En laten we hopen dat God nog luisteren wil.