Ontsmettingsgel als heilig teken

Afgelopen zondag heb ik eindelijk weer een kind gedoopt. Gedekt door de onlangs toegekende status van het contactberoep, mocht ik volkomen legaal de heilige grens van de anderhalve meter overschrijden om met drie handen water de kleine Thomas in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te dopen. Eén ding was echter anders — het nieuwe normaal, zoals dat heet in het communicatiejargon van de overheid. Voordat mijn handen het doopwater aanraakten, moest ik ze ontsmetten met handgel uit een blauw flesje dat daarvoor achter de bos bloemen gereed stond.

Het voelde als een nieuw ritueel: voor aller oog je handen grondig reinigen, om pas daarna over te gaan tot het tweeduizend jaar oude sacrament van de doop. Mijn eerste gedachte was dat hier het oude en het nieuwe normaal goed bij elkaar passen. Is de doop ook niet een teken van reiniging? Van een grondig bad, waarin God een mens eens goed schoonmaakt? Het kwaad dat aan ons mensen kleeft, zit dieper en is taaier en besmettelijker dan we denken. Hebben de demonstranten in deze dagen het niet over het wereldwijde hardnekkige virus van het racisme? En dat gaat ook over mij, al heb ik een afkeer van racisme. Tegen het virus van egoïsme en kwaad is water alleen niet genoeg. Toen die glibberige gel door mijn vingers gleed, besefte ik het: ik heb een sterker middel nodig, een ontsmettingsmiddel voor mijn handen, mijn ogen, mijn lichaam en mijn ziel.

In de roman Dit zijn de namen van Tommy Wieringa, komt de hoofdpersoon, politiecommissaris Pontus Beg, tijdens een rondleiding in een synagoge bij de mikwe, het bad voor rituele reiniging. Daar wordt hij diep geraakt. ‘Een druppel viel. Begs hart kromp omdat hij al zo lang niet zo’n sereen geluid gehoord had. De rimpeling op het water stierf vlug weg. Hij zou zich willen uitkleden, de treden afdalen tot op de bodem van het bassin, zijn lichaam onderdompelen, het reinigen van het vuil van de wereld. Zelfs van het vuil dat er niet afging, zou hij zich schoonwassen. Een nieuwe ziel. Daar diep in de aarde, bij het magische water, leek zoiets werkelijk mogelijk. Wat een aangename, troostende gedachte … Zijn oude ziel afleggen, dat rafelige, versleten ding, er een nieuwe voor in de plaats krijgen. Wie wilde dat niet? Wie zou zoiets afwijzen?’ Wieringa had dit over de doop kunnen schrijven.

Het ontsmettingsmiddel en het water afgelopen zondag waren tekens van zo’n nieuw, goddelijk leven, waar je in deze oude, vermoeide wereld zo naar kunt verlangen: je rafelige, versleten ziel kwijtraken en er een nieuwe, gave voor in de plaats krijgen. Ja, wie zou zoiets afwijzen?

Het citaat uit Dit zijn de namen is te vinden op blz. 130 (zevende druk 2013).

Verliefd op het vuil

In mijn ouderlijk huis lag vroeger een wc-tapijt. Volgens schrijver Tommy Wieringa had dat eigenlijk niet gekund: ‘Een tapijtje voor de wc lijkt me iets katholieks’, schrijft hij naar aanleiding van een verblijf in een bed & breakfast in het Belgische Kortrijk. ‘Alle ongerechtigheid wordt er onzichtbaar in opgenomen. Een protestant zou zoiets niet doen, die wil het vuil zien.’ Dat gold dus niet voor mijn toch zeer calvinistische moeder en het is dat mijn vrouw een wc-tapijt vies vond, anders had ook ik ons eigen protestantse huis voorzien van een gezellig, voor warme voeten zorgend en plas opnemend badstoffen matje.

Foto door Ian Espinosa, Unsplash

Ook al klopt Wieringa’s veronderstelling niet, dat wc-tapijten niet bij protestanten passen, zijn gedachte dat protestanten het vuil willen zien, is niet helemaal misplaatst. Vooral zijn ene zinnetje over protestantse preken bleef bij mij haken: ‘Ik heb met wellust over het vuil van de wereld horen preken in kale kerken, de protestant is verliefd op het vuil.’ Hij had bij mij in de kerk kunnen zitten. Af en toe betrap ik mezelf op die wellust als ik net iets te graag spreek over de donkere kanten van de mens en de rotzooi in de wereld. Of toch stiekem een heel klein beetje geniet van het vuil dat in een bijbelverhaal of mensenleven aan de orde is. Dit genot is een vreemde vorm van onwaarachtigheid, misschien wel onwaarachtiger dan een wc-tapijtje dat het vuil moet bedekken.

Verliefd op het vuil — dat is wel een protestants trekje. Je bespeurt het in de opmerking van de ernstige gelovige die in een preek de zonde heeft gemist. Het is zichtbaar in de eindeloze aandacht van gelovigen voor de bekeringsverhalen van ruige zondaren die na een wild of duister leven door Jezus in hun kraag zijn gegrepen. Je hoort het ook in de maatschappijkritische preken over het demonische systeem dat ons in de wurggreep heeft. Het duikt op in de vorm van de onbarmhartige zelfkritiek en zelfkastijding van mensen die zich niet goed genoeg vinden. Ook ontwaar je het in de profetieën van de eindtijd vol doemdenken, afval en vernietiging. Zelfs in het zingen en spreken over de gemartelde, lijdende en verlaten Verlosser aan het kruis kan het verschijnen, die verknochtheid aan zonde, duisternis en vernietiging.

Maar de protestanten staan niet alleen met hun verliefdheid op het vuil. Volgens historicus Rutger Bregman is het beeld van de mens als een verdorven, egoïstisch wezen diep geworteld in de westerse cultuur. Politiek, media, wetenschap en filosofie gaan er in zijn ogen allemaal vanuit dat onder een dun laagje vernis van beschaving, rationaliteit of vroomheid de echte mens met zijn verdorven en gevaarlijke natuur schuilgaat. In zijn boek De meeste mensen deugen stelt Bregman dat dit pessimistische beeld van de mens niet klopt en dat het hoog tijd wordt om het te herzien. Omdat ik me betrapt voel in mijn verliefdheid op het vuil, neem ik de uitdaging aan om de komende tijd Bregmans pleidooi voor een minder negatief beeld van de mens serieus te lezen en te overwegen. Al was het alleen maar om te voorkomen dat de goedheid van de mens onder een wc-tapijtje verdwijnt.

De opmerkingen van Tommy Wieringa zijn te vinden in zijn bundel korte verhalen Totdat het voorbij is, de citaten op blz. 14.

Verhalen alsjeblieft

Van alle vadertaken vond ik het vertellen of voorlezen van een verhaal aan onze kinderen de mooiste. Helaas is met de lagere school ook het voorlezen uit ons leven verdwenen. Lezen staat sowieso onder druk in onze tijd, omdat het beeldscherm en de film het boek naar de rand van het leven hebben geconcurreerd. Daar valt veel over zeggen, maar het betekent niet dat de verhalen uit het leven zijn verdwenen. Ze worden minder gelezen, maar gelukkig wel gekeken en gespeeld. Want zonder verhalen zou het leven arm en oppervlakkig zijn.

Foto: Ben White op Unsplash

Dat geldt ook voor het christelijk geloof, dat gebaseerd is op het grote verhaal en de talloze kleine verhalen van God en mensen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jezus een verhalenverteller was. Hij vertelde hele gewone verhalen, die gelijkenissen worden genoemd. Die verhalen van Jezus, zegt de Amerikaanse theoloog Eugene Peterson, ‘klinken door en door alledaags: gewone verhalen over land en zaden, maaltijden en munten en schapen, bandieten en slachtoffers, boeren en kooplieden. En ze zijn totaal seculier: van zijn ongeveer veertig gelijkenissen die zijn opgetekend in de evangeliën, speelt er slechts één zich af in de kerk en maar een paar noemen de naam van God.’

Ik vind het jammer dat Jezus op dit gebied in de kerk zo weinig navolging heeft gekregen. Zijn gelijkenissen worden bestudeerd, uitgelegd en bepreekt, maar heel weinig nagedaan — gewoon door net als Hij een verhaal te vertellen, waardoor God stilletjes bij ons binnenkomt en ons uitdaagt. Een verhaal geeft namelijk geen uitleg of informatie over hoe het zit of wat je moet doen. Peterson heeft gelijk als hij stelt dat de verhalen van Jezus ‘geen illustraties (zijn) die de dingen gemakkelijker maken, ze maken de dingen moeilijker omdat ze vragen om gebruik van onze verbeelding.’ Een verhaal neemt je mee in een andere werkelijkheid en daagt je uit om je in te leven en je te verbeelden wat jij zou doen.

Het korte verhaal van Jezus over een koopman en een parel (Mattheüs 13:45-46) is een goed voorbeeld van hoe dat werkt. Jezus vertelt dat het koninkrijk van God te vergelijken is met een ondernemer in luxegoederen die op zoek is naar echt kostbare juwelen. Op een dag vindt hij een parel die zoveel waard is, dat hij alles wat hij heeft verkoopt om die ene te kopen. Dit verhaal prikkelt direct en roept allerlei vragen op. Wat is dat voor een parel? Wat bezielt die koopman om alles te verkopen — is dat niet wat overdreven en link? Wat heeft dit met God te maken? En wat als ik in de schoenen van die koopman zou staan?

Ik hoop dat we het in de kerk aandurven om meer van zulke verhalen te vertellen — nieuwe en oude verhalen. In de Bijbel zelf staan immers ook zoveel goede verhalen, die smeken om gewoon weer als verhaal verteld en gelezen te worden, zodat God via onze verbeelding onze levens kan binnenglippen. Daarom heb ik in een boek een tiental bijbelverhalen opnieuw met verbeelding verteld, in de hoop dat ze doen wat de goede verhalen van God altijd doen: de lezers meenemen en uitdagen en zo in contact brengen met God en zijn verrassende manier van doen.

Het boek Randfiguren met verhalende bijbelstudies is uitgegeven bij KokBoekencentrum en verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel.

De gedachten en de citaten van Eugene Peterson over Jezus’ gelijkenissen zijn te vinden in: The Contemplative Pastor (Eerdmans, Grand Rapids, 1989) blz. 32-33.

Gij

Hoe spreek je God aan? In de Bijbel is God een wezen tot wie je kunt spreken. God is geen onpersoonlijk iets, geen kosmische energie en ook niet je diepste innerlijke zelf, maar een God die spreekt, hoort, liefheeft, verdriet heeft en boos wordt. Hoewel niet te vatten in menselijke en dus beperkte begrippen als ‘persoon’, openbaart God zich als een Ik met een naam, die mensen aanspreekt bij hun naam en met ‘jij’ en ‘jullie’.

jij
Foto: Antoon Kuper, Jij (flickr.com)

Wie zich aangesproken weet, kan op haar of zijn beurt God aanspreken. En dan komt de vraag: met welk persoonlijk voornaamwoord doe je dat? In het hedendaags Nederlands heb je twee mogelijkheden: ‘U’ of ‘Jij’. De meeste gelovigen (ook ik) kiezen uit eerbied, afstand en/of gewoonte voor de eerste mogelijkheid. Heel af en toe hoor ik iemand tegen God ‘Je’ zeggen. Daarin klinkt nabijheid en intimiteit door, die de formele en afstandelijke beleefdheidsvorm ‘U’ juist mist. Als je bedenkt dat de Bijbelse talen — het Grieks en Hebreeuws — de beleefdheidsvorm niet kennen en dat God in veel andere talen met de vertrouwelijke vorm (‘Du, You, Tu’) wordt aangesproken, blijft het een bijzonder verhaal dat we in het Nederlands God vrijwel alleen op de beleefde en afstandelijke manier aanspreken.

Toch verlang ik niet naar ‘gejij’ en ‘gejou’ tegen God. De Nederlandse jij-vorm is nogal familiair en vrijpostig. Wie ‘Jij’ tegen God zegt, doet al snel alsof God je buurman of je vriendje is. Het wonderlijke en ontzagwekkende geheimenis van God kan maar moeilijk tot uiting komen in het directe en vlakke ‘jij’. Iets wat overigens ook geldt voor de in een deel van de christenheid vaak gebezigde term ‘een persoonlijke relatie met God’ — veel vlakker en nietszeggender kun je de band met God niet omschrijven, dunkt me.

Als we in het Algemeen Nederlands God willen aanspreken moeten we dus kiezen tussen twee kwaden: het al te familiaire ‘Jij’ of het afstandelijke ‘U’. Al is er ook een derde weg, als we het verouderde ‘gij’ weer in ere zouden herstellen. In de roman Stille Zaterdag van Désanne van Brederode zingt een van de hoofdpersonen na verhuizing van Utrecht naar Noord-Brabant de lof van het ‘gij’, waarin afstand en nabijheid, het gewone en het goddelijke met zachte ‘g’ in elkaar overvloeien. Toen ik die hulde aan het zachte ‘gij’ van onder de rivieren las, riep dat veel herkenning op. Na tien jaar Vlaanderen is het ‘gij’ een deel van mijn gewone taal geworden, al gebruikte ik het zelf niet veel en begint het nu in Amsterdam weer langzaam te vervagen. Maar tegen God ben ik wel vaker ‘Gij’ gaan zeggen. Dat ging eigenlijk vanzelf, omdat het Vlaamse ‘gij’ de taal van de Statenvertaling, waarmee ik ben opgegroeid, weer wakker riep. De tale Kanaäns, die het zeventiende-eeuwse eerbiedige ‘Gij’ voor het aanspreken van God heeft bewaard, klonk ook opeens verrassend gewoon in het ‘gij’ en ‘ge’ van het Antwerpse school- of marktplein.

Is dat goddelijke en tegelijk zo gewone ‘Gij’ ook niet het geheim van God? God die afdaalde, ons menselijk bestaan (inclusief de taal) heeft gedeeld en ons zo dicht op de huid komt? Zo’n God spreek je toch niet beleefd-afstandelijk of plat-familiair aan? Bij die God past een zacht en eerbiedig ‘Gij!’

Schudden met de Bijbel

De laatste jaren mag de Bijbel zich verheugen in toenemende belangstelling van ongelovigen. Guus Kuijer is al toe aan zijn zesde deel van de succesvolle reeks hervertellingen van het Oude Testament onder de naam ‘De Bijbel voor ongelovigen’ en zelfs Dimitri Verhulst waagde zich aan een bijbelvertelling met ‘Bloedboek’. Ook in het theater staat de Bijbel regelmatig in de spotlights. Deze aandacht voor het woord van God in zogenaamd goddeloze tijden laat zien hoezeer de Bijbel een klassieker van de Westerse cultuur en een oerboek van de menselijke ziel is.

skagenOndanks deze culturele belangstelling komt de Bijbel in de vele publieke discussies en gesprekken over religie en geloven vandaag weinig aan het woord. Dat viel me op toen ik een tijd terug de voorstelling ‘Uw rijk kome’ van theatergezelschap SKaGeN bezocht — een stuk waarin een kardinaal en atheïstische officier van justitie een breedsprakig gevecht voeren over God en godsdienst (en met zichzelf). Hoewel de titel van het stuk met een citaat uit het Onze Vader een bijbelse verwachting schept, kreeg de Bijbel zelf weinig ruimte. Grote ethische thema’s als homoseksualiteit en euthanasie en de maatschappelijke aandacht voor de islam domineerden het toneel en de discussie. Zoals dat meestal gaat in het publieke debat vandaag.

Er was echter een moment dat de Bijbel even het verbale geweld onderbrak toen de kardinaal zijn Bijbel nam en begon te ‘schudden met de Bijbel’. Het was een variant op het raadplegen van een orakel, waarbij mensen uit bijgeloof of grote nood een goddelijke boodschap zoeken in een bijbeltekst die wordt getrokken of toevallig geprikt. De kardinaal schudde de Bijbel boven zijn hoofd, liet het boek op een willekeurige plaats openvallen en vond een paar woorden uit het laatste bijbelboek Openbaring: ‘Ik sta voor de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen en we zullen samen eten, ik met hem en hij met mij.’ (3,20)

Deze woorden hadden een verrassende uitwerking. Ze braken het debat van de grote woorden en scherpe stellingen open door een laag dieper te gaan — naar het hart, de ziel, de existentiële laag of hoe je dat ook noemt. Dit humoristische en tegelijk zo knappe bijbelse uitstapje in het toneelstuk was voor mij een mooi voorbeeld van hoe de Bijbel een stem kan zijn die kritisch en troostend tussenbeide komt. Opeens voegde zich een derde stem in het gesprek die voorzichtig de vinger legde bij de dingen die deze twee rationeel argumenterende heren over het hoofd zagen of niet durfden benoemen: hun overdadig consumeren en verspillen van voedsel, zonder dat ze samen de maaltijd hielden, en hun verleden en eenzaamheid die tijdens het debat (ook letterlijk) aan de deur klopten. Hier dook in een uitnodigende bijbelse vraag om binnen te mogen komen een ander op, die deze twee personages (en ons allemaal) in onze kwetsbaarheid en worsteling als mens aansprak.

De Bijbel is blijkbaar meer dan alleen een klassiek boek van onze cultuur en het geloofsboek van de christelijke gelovigen. Het is ook een existentieel boek met woorden die zoeken om binnen te komen, onder de oppervlakte en de buitenkant naar wie je als mens bent, echt en kwetsbaar. Dat lijkt me een verbindende kracht van dit heilige boek. Mensen — wie ze ook zijn — aanspreken om de deur van hun bestaan en hun ziel open te doen. Zoals een goed boek en een rake film dat ook doen. De Bijbel wordt in de praktijk vaak ervaren als een boek dat scheiding brengt tussen mensen en eerder conflict en tegenspraak dan verbinding tot gevolg heeft. Maar het kan dus ook anders, als woorden van dit boek mensen aanspreken als mens. Zulke woorden heeft dit boek genoeg: verhalen, gedichten, geboden en verhandelingen die de vinger leggen bij onze kwetsbaarheid voor het kwaad, de dood en de leegte en ons troosten en oproepen tot een even kwetsbaar leven van goedheid en overgave. Even schudden aan dit boek is genoeg.

Tweezak

alexander-khokhlov-two-facesDit Vlaamse woord ken ik nog niet zo lang. Eigenlijk vreemd, aangezien het woord over een wijdverbreid menselijk verschijnsel gaat. Enkele maanden geleden las ik dit zo rake woord voor het eerst in een interview en onlangs kwam ik het weer tegen in de confronterende roman WIL van Jeroen Olyslaegers.

De hoofdpersoon Wilfried Wils is een tweezak. Als politieagent in het door de Nazi’s bezette Antwerpen kiest hij geen partij, maar wordt meegetrokken door zowel de ‘zwarten’, die collaboreren met de Duitsers, als de ‘witten’, die zich verzetten. Hij doet als agent mee met het oppakken van Joden in de stad en trekt op met de fanatieke Jodenhater Nijdig Baardje, maar komt via zijn kameraad Lode ook in de kringen van het verzet en helpt een Joodse man op een onderduikadres overleven.

Wilfried speelt geen hypocriet spelletje om er beter van te worden, ook is er bij hem niet simpelweg sprake van overleven, zoals bij de meeste van zijn collega’s. Hij is een tweezak — dat wil zeggen dat hij het maar laat gebeuren en niet wil en kan kiezen. Hij is niet zwart of wit, en ook niet grijs, maar zwart-wit. En dat lijkt hem niet te deren. Hij wil een dichter zijn en kijkt met een scherpe, ironische blik naar die zwakke, dubbele en zelfzuchtige mensenwereld. Ondertussen maakt hij echter wel deel uit van die al te menselijke wereld, die de zak van zijn leven naar alle kanten trekt en hem opzadelt met een last die altijd — en aan het einde ondraaglijk — op zijn leven zal blijven wegen.

Olyslaegers legt in deze roman de menselijke ‘tweezakkerij’ bloot — zonder te oordelen, met een zachte blik en een scherp oog voor hoe ingewikkeld het menselijk leven tussen goed en kwaad is. Het verhaal liet mij als lezer met de vraag achter hoe je uit dat ongelukkige, maar zo herkenbare leven van de tweezak kan raken en blijven. Jezus heeft in de Bergrede de ‘zuiveren van hart’ zalig geprezen (Mattheüs 5:8). Dat is ook echt zalig: dat je zuiver bent, puur, een mens uit één stuk die ‘onverdeeld één ding wil’, zoals de filosoof Søren Kierkegaard deze zuiverheid van hart uitlegde. Maar het is zo moeilijk te bereiken voor de tweezakken die wij mensen zijn.

Het christelijk geloof wijst wel een weg van dubbelheid en tweezakkerij naar eenvoud en puurheid. Ik vind het frappant dat geloof of religie geen enkele rol van betekenis in de roman spelen, terwijl dat hier juist veel kan betekenen. In de eerste plaats door de tweezakkerij te zien en te erkennen, zoals de roman dat ook zo scherp doet. Wij zijn allen tweezakken — allemaal: zwarten, witten, grijzen en zwart-witten. Maar bij die erkenning komt ook een uitnodiging tot verzoening — met God, met anderen, met jezelf. Verzoening maakt heel, brengt je in het reine en zuivert je ook. Ik — de tweezak die ik ben — heb dat nodig om de hoop op eenvoud en zuiverheid te voeden en een beetje meer een eenzak te worden.

Auteur onbekend

Op zoek naar boeken bij een internetboekhandel, zocht ik ook even naar een exemplaar van de Bijbel. Er verscheen een lijst met Bijbels in alle denkbare soorten en maten. Opeens zag ik dat bij de meeste exemplaren als auteur ‘onbekend’ stond. Niet ‘God’, niet ‘Diverse auteurs’, niet ‘Mozes e.a.’, maar ‘onbekend’ of ook ‘n.v.t.’. Ik moet eerlijk bekennen dat ik daar op deze regenachtige dag gewoon vrolijk van werd.

De Bijbel is namelijk een vreemd boek, dat niet echt te klasseren is. Niet één boek, maar een bibliotheek van boeken, waaraan door vele handen is geschreven en gewerkt gedurende een periode van toch zeker meer dan een millennium. Meestal plaatst men hem in het genre ‘religie’ of (oh gruwel) ‘religie en esoterie’, zoals de door mij bezochte internetboekhandel dat voor het commerciële gemak doet. Maar de Bijbel is veel meer dan een religieus of esoterisch boek – je vindt er verhalen, wetten, geschiedenis, genealogie, poëzie, brieven en nog meer in. Het is een bont geheel aan teksten en woorden van verschillende auteurs en samenstellers – sommige bekend, andere niet.

Foto-waaromgeloven-bijbelNatuurlijk zullen gelovigen zeggen dat er wel één auteur is: namelijk God. Toch zou ik dat niet op die manier willen zeggen, omdat het boek wel degelijk door mensen is geschreven – hoewel geïnspireerd, niet eigenhandig geschreven of gedicteerd door God. In de Bijbel spreken, schrijven, zingen en roepen mensen – soms namens God, soms over God, soms tegen God.

En toch ervaren mensen al zo’n drie millennia dat deze woorden veel dieper en verder gaan dan mensenwoorden. Dat ze – hoewel geschreven door mensen van vlees en bloed – van goddelijke komaf zijn. Er zit een mysterieuze, onbekende auteur achter die zich nog steeds laat kennen. Niet door zijn naam ‘God’ of ‘Heer’ op de kaft van zijn boek te zetten (ik ben Hem gelukkig nog niet tegengekomen als geklasseerde auteur in een database), maar door de lezers aan te spreken en te raken. Dan merk je dat Hij veel meer is dan een auteur van letters en woorden. Hij spreekt, fluistert en roept door het boek heen. Dat is niet goed te klasseren, vandaar dat ik ‘onbekend’ best vind passen.