Kind op kousenvoeten

Een klein meisje waggelde op kousenvoeten de kerkdienst uit. Haar schoenen tegen de borst geklemd, voorzichtig haar evenwicht bewarend, verdween ze na de doop van haar broertje of zusje naar de oppasruimte. Ik viel even stil op de preekstoel, alsof ik een engel zag.

Foto: Marjorie Bertrand op unsplash.com

Ik moest denken aan Jezus, die de kinderen omhelsde en zegende en een kind in het midden van zijn egotrippende volgelingen zette, om hun ogen te openen voor de nederigheid van God. De eeuwige God, die verrassend aanwezig blijkt te zijn in de kleinen en wiens koninkrijk alleen bereikbaar is voor de kinderen en degenen die op kinderen lijken.

Mijn ogen bleven hangen bij de schoenen die ze voor haar buik had geklemd. ‘Doe je schoenen uit, want de grond waarop jij staat, is heilig,’ hoorde Mozes God zeggen toen deze aan hem verscheen bij de brandende braamstruik in de woestijn. Als een kleine Mozes had deze peuter hier in het huis van God haar schoenen uitgedaan. Op kousenvoeten ging ze, met een heilige ernst en eenvoud, helemaal op in haar stapjes achter haar oma aan.

Dit beeld ontroerde me. Dat is niet zo gek natuurlijk. Kleine kinderen raken al snel een snaar — de eenvoud, de onschuld en het leven dat ze uitstralen kan zelfs pijn doen aan je oude, levenswijze en illusie-arme hart. Maar het was niet alleen ontroering. Het was ook een soort openbaring van iets dat je eerder kan zien en voelen dan onder woorden brengen. Als ik er dan toch woorden voor moet zoeken, dan zou ik zeggen: liefdevolle eerbied.

Eerbied of ontzag is een houding die ons mensen past als we God ontmoeten of zoeken. God is immers God. Wie God ontmoet, wordt geconfronteerd met een hogere, oneindig grotere werkelijkheid, die ontzag oproept en eerbied vraagt. ‘Doe je schoenen van je voeten, dit is heilige grond!’ Alleen is die eerbied geen reden tot angst, paniek of kruiperigheid. En de eerbied voor God is ook niet hetzelfde als de adoratie die sommigen voor celebrities ten toon spreiden. Het is de eerbied van het kind, dat op kousenvoeten, in heilige zelfvergetelheid en met een simpel vertrouwen bij God komt.

Het verhaal van Mozes die God ontmoet en zijn schoenen moet uitdoen, vind je in Exodus 3. Over Jezus en de kinderen lees je in het evangelie van Markus: hoofdstuk 9:33-37 en 10:13-16.

Ontsmettingsgel als heilig teken

Afgelopen zondag heb ik eindelijk weer een kind gedoopt. Gedekt door de onlangs toegekende status van het contactberoep, mocht ik volkomen legaal de heilige grens van de anderhalve meter overschrijden om met drie handen water de kleine Thomas in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest te dopen. Eén ding was echter anders — het nieuwe normaal, zoals dat heet in het communicatiejargon van de overheid. Voordat mijn handen het doopwater aanraakten, moest ik ze ontsmetten met handgel uit een blauw flesje dat daarvoor achter de bos bloemen gereed stond.

Het voelde als een nieuw ritueel: voor aller oog je handen grondig reinigen, om pas daarna over te gaan tot het tweeduizend jaar oude sacrament van de doop. Mijn eerste gedachte was dat hier het oude en het nieuwe normaal goed bij elkaar passen. Is de doop ook niet een teken van reiniging? Van een grondig bad, waarin God een mens eens goed schoonmaakt? Het kwaad dat aan ons mensen kleeft, zit dieper en is taaier en besmettelijker dan we denken. Hebben de demonstranten in deze dagen het niet over het wereldwijde hardnekkige virus van het racisme? En dat gaat ook over mij, al heb ik een afkeer van racisme. Tegen het virus van egoïsme en kwaad is water alleen niet genoeg. Toen die glibberige gel door mijn vingers gleed, besefte ik het: ik heb een sterker middel nodig, een ontsmettingsmiddel voor mijn handen, mijn ogen, mijn lichaam en mijn ziel.

In de roman Dit zijn de namen van Tommy Wieringa, komt de hoofdpersoon, politiecommissaris Pontus Beg, tijdens een rondleiding in een synagoge bij de mikwe, het bad voor rituele reiniging. Daar wordt hij diep geraakt. ‘Een druppel viel. Begs hart kromp omdat hij al zo lang niet zo’n sereen geluid gehoord had. De rimpeling op het water stierf vlug weg. Hij zou zich willen uitkleden, de treden afdalen tot op de bodem van het bassin, zijn lichaam onderdompelen, het reinigen van het vuil van de wereld. Zelfs van het vuil dat er niet afging, zou hij zich schoonwassen. Een nieuwe ziel. Daar diep in de aarde, bij het magische water, leek zoiets werkelijk mogelijk. Wat een aangename, troostende gedachte … Zijn oude ziel afleggen, dat rafelige, versleten ding, er een nieuwe voor in de plaats krijgen. Wie wilde dat niet? Wie zou zoiets afwijzen?’ Wieringa had dit over de doop kunnen schrijven.

Het ontsmettingsmiddel en het water afgelopen zondag waren tekens van zo’n nieuw, goddelijk leven, waar je in deze oude, vermoeide wereld zo naar kunt verlangen: je rafelige, versleten ziel kwijtraken en er een nieuwe, gave voor in de plaats krijgen. Ja, wie zou zoiets afwijzen?

Het citaat uit Dit zijn de namen is te vinden op blz. 130 (zevende druk 2013).