De reden is Jezus

Laatst vroeg iemand me waarom ik geloofde. Bij die vraag val ik altijd stil. Ja, waarom geloof ik? Ik heb daar geen snel, simpel antwoord op. Er zijn zoveel redenen om te geloven. En hoe belangrijk zijn redenen eigenlijk voor mijn geloof? Misschien is geloven wel net zoiets als leven: dat doe je gewoon of je daar nu een goede reden voor hebt of niet. En meestal voel ik me ook wat overvallen door die vraag, die behoorlijk dichtbij komt. Het waarom van mijn geloof raakt de intimiteit van mijn ziel en leven.

Foto: deur van de Sagrada Familia, Barcelona, door Alexander Awerin on Unsplash

Maar goed, zwijgen of reageren met een paar algemeenheden voelt ook als een zwaktebod. In de stilte na de vraag zoek ik dus naar woorden die echt zijn voor mij en die tegelijk iets kunnen betekenen voor de ander. Vaak kom ik niet echter verder dan één woord. Een naam: Jezus. Uiteindelijk is dat, als ik eerlijk ben, ook de diepste en laatste reden waarom ik geloof: de persoon zonder wie mijn geloof kleurloos, leeg en misschien ook wel dood zou zijn. De persoon van Jezus, zoals die verschijnt in wat de eerste getuigen van Hem hebben gezien, gehoord en ervaren en opgeschreven in de Bijbel.

Die Jezus is zo goddelijk levend, zo goed, zo echt, zo anders ook. Hoe Hij tussen de mensen aanwezig is en met de zondaars en de vromen, de armen en de rijken, de zieken en gezonden omgaat. Tegelijk goddelijk en menselijk, zowel genadig als streng, sterk en gebroken ineen. Die Jezus uit de bijbelverhalen is gaan leven. Hij is niet langer een historische figuur of een personage uit de evangeliën alleen, maar verschijnt ook in mijn leven en omgeving, waar Hij — net als ooit — verwondering en liefde, irritatie en vrees, geloof en ongeloof oproept. Dat allemaal door elkaar, want Jezus is niet het vrome, keurige antwoord op alle vragen en problemen of de poeslieve knuffelbeer voor rustzoekende zielen. Hij is de Zoon van God en de ware mens.

Ik herken me wel in wat de Russische schrijver Dostojevski bekende over zijn in het ‘dodenhuis’ van een Siberische gevangenis gevonden geloof: ‘Ik ben een kind van mijn tijd, een kind van ongeloof en twijfel, dat ben ik altijd geweest en zal ik blijven (dat weet ik) tot ze het deksel op mijn doodskist leggen. Maar ondanks dat alles is er niets wat prachtiger, dieper, sympathieker, verstandiger, moediger of volmaakter is dan Christus. Bovendien, als iemand erin zou slagen mij te bewijzen dat Christus buiten de waarheid stond, zou ik eerder bij Christus blijven dan bij de waarheid.’ Veel sterker kun je het niet zeggen, dat de laatste en diepste reden van je geloof gewoon Jezus is.

Het citaat van Dostojevski komt uit: Alex Christofi, Dostojevski en de liefde: een intiem portret van de beroemde Russische schrijver (Amsterdam 2021) blz. 85.
Deze blog verscheen ook bij FirstLove van de IZB

Kleingelovigen

Ik zou zo graag een groot geloof willen bezitten. Zo’n geloof dat bergen kan verzetten. Naast minder zuivere motieven als roem en een hang naar het wonderlijke, denk ik dat dit verlangen vooral te maken heeft met kwaad en lijden dat me raakt. Er zijn zoveel bergen die in Gods Naam verzet moeten worden. Grote bergen in de wereld. Heuvels in de kerk. En misschien nog wel het meest: de talloze bergjes kwaad en ellende, die het leven van mensen zo hard en zwaar kunnen maken. Ik bid om veel en groot geloof onder ons. Geloof dat met kracht het leven — lichamelijk, geestelijk en relationeel — herstelt en bewaart. Maar als ik eerlijk ben, behoor ik tot de kleingelovigen.

Foto Jonas Stolle op Unsplash

Dat woord me viel me laatst op. ‘Kleingelovigen’. Wat een raar woord dat eigenlijk is. We horen het in de Bijbel alleen uit de mond van Jezus en vrijwel uitsluitend bij de evangelist Mattheüs. Jezus noemt zijn leerlingen ‘kleingelovigen’ als ze zich zorgen maken over eten, drinken en kleding, als ze in de storm op het water voor hun leven vrezen of als ze niet in staat zijn om een onreine geest uit te werpen. In die situaties is hun geloof te klein en te schamel. Ze vertrouwen niet op Gods zorg en kunnen ook niets betekenen voor anderen. Je hoort Jezus zuchten en je ziet Hem gefrustreerd zijn hoofd schudden, als Hij zijn leerlingen op zulke momenten ‘weinig-gelovigen’ noemt — in het Engels mooi vertaald met ‘you of little faith’.

Waar ik hoop uit put is het feit dat Jezus die kleingelovige leerlingen toch gelovigen noemt. Hun geloof is te beperkt om zoden aan de dijk te zetten. Het is een geloof van niks en ik denk dat Hij die amateurs met hun armzalige weinig-geloof af en toe wel achter het behang kan plakken. Maar dat doet Hij niet, want als er één ding is waar Jezus zich niet voor kan afsluiten, dan is dat geloof. Geloof raakt zijn zwakke plek, zijn goddelijk grote hart, die Hem onder ons mensen — ongelovigen en kleingelovigen en gelukkig ook wat grootgelovigen — heeft gebracht en gehouden. 

Dan maar een kleingelovige. Dat is beter dan helemaal niet meer of slechts half geloven. En als ik dan toch met mijn kleingeloof bij Hem moet zijn, dan zal ik zoveel mogelijk bergen meenemen naar de zwakke plek van Jezus. Wie weet wat Hij ermee doen zal.

De bijbelgedeelten waar ik naar verwijs zijn: Mattheüs 6:25-34, 8:23-27 en 17:14-21.
Deze blog verscheen ook bij First Love van de IZB

Vreugde om de regenboog

Ik had mijn fiets gestald achter het Amsterdamse Centraal Station aan het water. Het was een grijze, troosteloze middag. Een soft-filter van lichte miezerregen lag over de wereld. Aan de overkant van het IJ zag ik tot mijn verbazing een regenboog boven de stad. Omdat zowel de regen als de zon, die beide nodig zijn voor de openbaring van dit natuurverschijnsel, nauwelijks merkbaar aanwezig waren, had ik het gevoel dat deze regenboog er niet hoorde te staan. Ik bleef even staan kijken naar de boog van fletse kleuren in het grauwe mengsel van wolken, stad en water.

Foto (niet de regenboog waarover deze blog gaat) Pedro Cunha op unsplash.com

Een regenboog roept bij mij en veel anderen positieve gevoelens op (net als verse sneeuw en kleine kinderen dat doen), maar dit verrassende exemplaar maakte me gewoon blij. Ik voelde een scheutje vreugde, waardoor ik mijn reis het station in lichter en vrolijker vervolgde.

Het is vast een beroepsafwijking om hier even bij stil te staan en er diepzinnige gedachten bij te krijgen. Maar dat zij dan zo. Eén van de wonderlijkste geboden uit de Bijbel schoot door mijn hoofd: ‘Verblijd u altijd in de Heer; ik zeg het opnieuw: verblijd u!’ (Filippenzen 4:4) Het blijft een vreemd gegeven dat de apostel ons opdraagt om blij te zijn, zelfs altijd blij te zijn. In sommige omstandigheden voelt dat zelfs wreed. Tegelijk is het ook prachtig: een gebod om blij te zijn, om je te verheugen. Waar elders vind je dat eigenlijk? 

Door de vreugde die de regenboog mij onverwachts schonk, begreep ik opeens weer iets meer van deze opdracht tot blijdschap. De apostel gaat ervan uit dat er een reden is om blij te zijn, namelijk de Heer. Het is als met die verschijning van de regenboog. Het zien alleen al gaf me vreugde, omdat de regenboog mooi, anders en kleurig is en via het bijbelverhaal van Noach hoop en vertrouwen wekt. Zo is er ook zoiets als ‘vreugde in de Heer’, ‘blijdschap om Jezus’. Ook Hij is verschenen op aarde, onder ons mensen en Hij verschijnt telkens weer, als teken van Gods mensenliefde en reddende genade. Juist op grijze dagen, als het mistig is in je hoofd of als alles donker en grauw is in je hart of om je heen, moet je je niet blindstaren op de grijsheid en de duisternis. Kijk naar de Heer die als een regenboog is verschenen en wees gehoorzaam aan het wonderbaarlijkste gebod van de Bijbel: ‘Verblijd je!’

Blijkt God ook in Qatar aan het werk

Vorige week zondag kwamen we in de stamboom van Jezus in het evangelie van Mattheüs de moeders van Messias tegen: Tamar, Rachab, Ruth, Bathseba. Ik zei in de preek dat hun plek in Jezus’ stamboom een teken is dat God niet alleen met brave mensen en op keurige plekken werkt.

Foto  Markus Spiske op Unsplash

Deze week kreeg ik een appje van een van de ouderlingen. Hij stuurde een bericht door over voetballer Cody Gakpo, die op het wereldkampioenschap voetbal in Qatar een bijbelclub begonnen is met zijn teamgenoten. Blijkt God toch aan het werk te zijn op dat toernooi van de schande dat ik om principiële redenen niet volg.

Dat was toch wel even slikken voor mij. Had ik uit morele verontwaardiging over het grote onrecht dat heeft plaatsgevonden bij de bouw van de stadions in de woestijn dapper gekozen om het toernooi te boycotten. Had ik eindelijk een keer consequenties verbonden aan mijn afkeer van de afgodische macht van de Mammon in onze wereld. Voelde ik bij elke wedstrijd die ik miste mijn morele gelijk groeien. Is God daar gewoon aan het werk met biddende, bijbellezende en getuigende multimiljonairs!

Het is dat ik net had gepreekt over die moeders van Jezus, die alle vier nogal rommelige of zelfs onfatsoenlijke levens kenden. Anders had ik God misschien wel tot de orde geroepen en Hem voor de voeten geworpen dat Hij zich in dat Babylon aan de Golf toch niet kon inlaten met die miljonairs, in dienst van koning Voetbal en godje Mammon.

Kort daarna luisterde ik een podcast over de Amerikaanse predikant Tim Keller, waarin een opmerking van de schrijfster Flannery O’Connor langskwam: ‘Moralisme is een hele goede manier om Jezus uit de weg te gaan.’ Au!

Ik kijk nog steeds geen wedstrijd en de kater die de oranjefans op een groot toernooi steevast voor hun kiezen krijgen, is me ook bespaard gebleven. Maar ondertussen ben ik wel benieuwd wat God met die voetballers — in zijn wonderlijke en misschien ook wel een beetje irritante genade — aan het doen is. De God van Tamar en Rachab blijkt immers ook de God van Cody en Memphis te zijn.

Jezus blijft maar bruiloftsgast

Nog nooit heb ik zoveel huwelijken ingezegend als het afgelopen jaar, deels doordat de pandemie leidde tot uitstel van bruiloften. Maar hoe vaak ik ook twee geliefden in de echt verbind, het blijft altijd een voorrecht, omdat je als voorganger even onderdeel bent van iets dat ik het best kan omschrijven als vreugde. Elke keer weer word ik verrast door de vreugde en vrolijkheid die op een bruiloft heersen en die ook de viering en inzegening in de kerk tot een feest maken.

Foto: Chris Dickens op Unsplash.

Tijdens een van de huwelijksdiensten dit jaar lazen we het verhaal van Jezus die op de bruiloft in Kana water in wijn verandert (Johannes 2:1-11). Ik herinnerde me een passage uit de roman De gebroeders Karamazov van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski, waar dit verhaal in voorkomt. De jongste broer, Aljosja, hoort tijdens de nachtwake voor zijn overleden geliefde starets Zosima, dit bijbelverhaal lezen. Half dromend bedenkt hij zich dat de eerste keer dat Christus een wonder op aarde deed, zijn hart niet naar het leed, maar naar de vreugde van de mensen uitging. Jezus’ eerste wonder zorgde op een bruiloft voor wijn, die volgens de Bijbel het hart van de mensen verheugt. Zijn eerste goddelijke teken toonde niet de God die zich bekommert om zieken, zondaren en armen, maar de God die zich druk maakt om de feestvreugde van ons mensen.

Het lijkt erop dat Jezus altijd weer te gast is op een bruiloft om, net als ooit in Kana, te zorgen voor onbekommerde vrolijkheid en vreugde. Hoe serieus het sluiten van een huwelijk ook is en hoezeer het leed en de lasten van het leven ook op een bruiloft aanwezig kunnen zijn, toch valt dat in het niet vergeleken bij de heerlijkheid van de oprechte liefde van twee mensen en de vrienden en familie die met hen vrolijk zijn. Een bruiloft is licht — in twee betekenissen: mensen stralen altijd (een beetje) en het leven voelt niet zwaar, maar licht — als een vrolijk veertje dat door lucht dwarrelt.

Nu vind ik leven best een opgave en geloven maakt het voor mij lang niet altijd lichter. Bovendien zijn onze tijden nu ook niet echt vrolijk te noemen. En er is ook zoiets als ‘de ondraaglijke lichtheid van het bestaan’, wanneer je maar een beetje oppervlakkig en ijdel leeft. Daarbij komt dat ik vroeger vaak gewaarschuwd ben tegen lichte kerken en vrolijk geloof. Dat alles maakt dat ik eerder neig naar ernst en zwaarte en vooral oog heb voor het hart van God dat uitgaat naar het leed en de nood van ons mensen.

Maar gelukkig verschijnt Jezus altijd weer als gast op bruiloften, opdat wij nooit zullen vergeten dat Gods hart ook echt uitgaat naar de vreugde van zijn kinderen.

Gewoon God en verder niet veel meer

‘Hij geloofde in God en niet zo gek veel meer’ (‘He believed in God and precious little else’), zo schreef de Engelse krant The Times bij het overlijden van de mij verder onbekende Anglicaanse priester Herbert Kelly (1860-1950). Sinds ik dat zinnetje ergens tegenkwam, is het in mijn hoofd blijven hangen. Het fascineert me. Wat is dat voor geloof, als je alleen in God gelooft en de rest er niet echt toe doet? Kan dat eigenlijk wel, zo simpel geloven?

Foto: Jeremy Bishop op Unsplash.com

Het roept in ieder geval een verlangen bij mij wakker. Een verlangen naar simpel en kernachtig geloven. In de kerk kunnen we zo met van alles en nog wat bezig zijn dat je gemakkelijk kunt vergeten dat het om God gaat. En geloven kan zo belast worden met lastige en ingewikkelde vragen dat God verdwijnt in een dikke mist van twijfels en bezwaren. Daarbij zijn we in onze cultuur zo gefocust op wat wij voelen, beleven en vinden, dat ons geloven en spirituele zoeken al onze aandacht vragen en God in wie we geloven en om wie het gaat er uiteindelijk nogal bekaaid vanaf komt.

Wat me in dat zinnetje over Kelly zo raakt is de eenvoud. En volgens mij kunnen we daar best wel wat van gebruiken vandaag. Ik moet denken aan wat Jezus zei tegen de drukke Martha: ‘Je maakt je druk over veel dingen, maar slechts één ding is nodig.’ (Lukas 10:41-42) En is dat ene niet in de eerste plaats God zelf, die we mogen liefhebben met heel onze ziel en zaligheid? God, die, in de woorden van de Engelse mystica Evelyn Underhill, ‘het enige interessante ding aan religie’ is.

Je richten op dat ene ding maakt je ook vrij. Misschien is dat wat me het meest fascineert: de vrijheid van een leven dat geconcentreerd is op één ding, waardoor je je dus niet druk hoeft te maken over heel veel andere dingen. De vrijheid van een geloof dat leeft met en van God en heel veel ballast kan afwerpen. 

Ik heb me ook afgevraagd of zo’n vrij en eenvoudig geloof niet asociaal en egoïstisch is. Misschien was eerwaarde Kelly wel gewoon het type mens die zijn eigen plan trekt en zich verder van niets en niemand wat aantrekt. Toch denk ik dat dit niet zo is. Als je gelooft, kom je immers in aanraking een Ander, die je ook (of misschien wel: vooral) vrij maakt van jezelf. Ik geloof in God. Punt. Angstaanjagend, maar ook onbevreesd vrij. 

Help, de toeristen zijn terug!

Een collega van mij grapte dat met Pasen de toeristen ook weer waren opgestaan. En gelijk had hij. Het is inderdaad weer een vanouds gezellige drukte in het als UNESCO-werelderfgoed geclassificeerde centrum van Amsterdam. In parken en winkelstraten hoor je weer de kakofonie van talen, op de grachten moet je weer oppassen voor de colonnes Zuid-Europeanen die zich met de fietsvaardigheden van een kleuterklas door de stad verplaatsen en rond het Anne Frank Huis waan je je opnieuw in de Efteling.

Foto: Angelina Davydova op Unsplash

Het oude normaal is dan toch echt terug. Na twee jaar pandemie en alle onrust en onzekerheid in de wereld geeft dat ook wel het geruststellende gevoel dat niet alles veranderd is. En ik neem aan dat de mensen die voor hun brood afhankelijk zijn van het toerisme opgelucht ademhalen dat de citytrippers en dagjesmensen nu weer in groten getale in de stad verschijnen.

Maar om eerlijk te zijn stemt de aanblik van die hordes toeristen mij niet echt vrolijk. En dan gaat het me niet eens zozeer over de overlast. De losgeslagen land- en stadgenoten die op Koningsdag denken dat de Jordaan één groot urinoir is, zijn een ergere plaag. En wat zou ik klagen over toeristen, als ze in Oekraïne lijden onder een stroom van gewapende bezoekers die hun land komen slopen? Nee, over de overlast zal ik zwijgen.

Als ik de toeristen als lemmings door de stad zie trekken, kijk ik in een spiegel waarin ik een beeld van mezelf ontwaar. Het massatoerisme is immers één van de dominante uitingen van onze westerse levensstijl, gericht op het geluk van eten, drinken, spullen en entertainment. Met Pasen werd duidelijk dat het corona-virus die manier van leven niet echt heeft aangetast. De hoop op een nieuw normaal, die in 2020 even de kop op stak, is samen met de opgewonden corona-demonstranten uit ons leven verdreven. De oude gewoontes en hardnekkige patronen van onze westerse levensstijl bleken zoals gevreesd sterker.

Als ik goed in die spiegel van de toeristen kijk, weet ik niet of ik moet lachen of huilen. Hoe lachwekkend is het spektakel van al die mensen die, met identieke kleding en schoenen aan, hun smartphone als de afstandbediening van hun bestaan in de hand, op weg zijn naar dezelfde hotspots? Hoe bizar zijn de pretpark-taferelen voor het huis waar tijdens de Tweede Wereldoorlog een Joods meisje verstopt zat? Hoe angstaanjagend leeg is het eentonige schouwspel van de etende, drinkende, selfies en foto’s makende, door de stad slenterende massa niet? ‘De aanwezigheid van toeristen holt een bijzondere plaats uit. De vakantie maakt bijzondere plaatsen leeg,’ schrijft de Amerikaanse theoloog William Cavanaugh (in het Engels: ‘vacation vacates particular places’)

In deze spiegel kijkend, staar ik in de leegte van de toeristische levensstijl — constant op zoek naar vulling van je leven, terwijl je op deze manier je leven juist uitholt en de plaatsen waar je komt leeggezogen achterlaat, op zoek naar weer een nieuwe belevenis op een volgende plek. De overvolle toeristische plekken ademen, ondanks de drukte en reuring, leegte uit.

Hoe lang zullen wij en onze vermoeide, vervuilde aarde dit oude, lege normaal nog volhouden? Laten we bidden dat we van toeristen pelgrims zullen worden. Pelgrims die op reis gaan naar plekken en ervaringen die je leven diep veranderen en vullen met liefde en wijsheid. Pelgrims die de dwaze en gelovige lef hebben om op citytrip te gaan naar het nieuwe Jeruzalem, het Mokum dat stralend van leven ons onrustige zoeken en verlangen zal verzadigen.

Verliefd op God?

Het voelde als een coming-out. Met lichte schaamte kwam het er bij mij uit: ‘Ja, ik ben weleens verliefd op God.’ Vier paar tienerogen keken me eerst glazig en daarna met een mengeling van medelijden en spot aan. Het voelde ook awkward en dwaas: een veertiger die in een suf kerkelijk zaaltje met een paar tieners over verliefdheid begon en stelde dat je ook op God verliefd kon worden. In het (wat mij betreft goede) gesprek dat volgde bleek dat zij zich niks bij verliefd worden op God konden voorstellen en zich afvroegen of God niet te anders en te groot was voor onze verliefdheid. Is verliefdheid niet een te menselijke manier om God te benaderen? En we noemen God toch Vader, bij een relatie tussen ouder en kind past toch geen verliefdheid?

Foto: Nick Fewings op Unsplash

Ze hebben een punt: verliefdheid is een menselijke ervaring die je niet zomaar op de verhouding tussen God en mensen kunt toepassen. God is niet je vriendje of vriendinnetje. Geloven is gelukkig veel meer dan met vlinders in je buik je aan God overgeven. En verliefdheid op God kan ook een manier zijn om een gebrek aan liefde van en voor mensen te compenseren. Maar dit gezegd hebbend, blijf ik erbij dat verliefdheid een menselijke ervaring is die op een bepaalde manier ook een plek heeft in onze verhouding met God. De Deense denker Søren Kierkegaard merkt ergens op dat gelovigen eigenlijk de meest verliefde mensen op aarde zouden moeten zijn. Ik kan het citaat nergens meer vinden, maar ik denk dat Kierkegaard niet doelt op de romantische gevoelens van verliefdheid, maar op de ervaring van helemaal gegrepen zijn en meegenomen worden door de liefde van God.

Er is een boek in de Bijbel dat je het boek van deze verliefdheid kunt noemen: het Hooglied. Hooglied is een verzameling liefdesgedichten die beginnen met het hartstochtelijke verlangen naar een kus: ‘Laat hij mij kussen met de kussen van zijn mond.’ Nu kun je deze gedichten lezen als Oosterse liefdespoëzie, waarin twee geliefden naar elkaar verlangen en zingen over de intimiteit en onschuld van de liefde. Maar zowel in het jodendom als in het christendom is het Hooglied in de eerste plaats gezien als een lied dat gaat over God en de gelovige(n) die naar elkaar verlangen en elkaar beminnen. De liefde van God en voor God is geen abstract of theoretisch idee, maar is even hartstochtelijk als de liefde van een verliefd koppel. Bernardus van Clairvaux, die 86 preken hield voor zijn medemonniken over de eerste twee hoofdstukken van het Hooglied, zegt in één van die preken dat ‘God liefheeft met de bedoeling bemind te worden.’ Behoort dat niet tot het wezen van de liefde? Die pas tot haar bestemming komt als ze in vrijheid wordt beantwoord met wederliefde — voor anderen, voor jezelf en ook voor God?

En natuurlijk is die wederliefde veel meer dan verliefdheid. Maar in die liefde voor God kan de overgave, de passie, de verrukking en het totale die bij verliefdheid horen ook doorbreken. Dat is een geschenk, zoals alle liefde ten diepste een geschenk is dat je overkomt. Maar je kunt er wel naar verlangen — dat je geraakt wordt door Gods liefde en zo ook verliefd wordt op God (‘gekust’ zegt het Hooglied). En zo simpel begint liefde vaak ook: door ernaar te verlangen. Misschien voelt het dwaas in onze tijd, waarin velen God eerder als een ver en vaag iets dan als een hartstochtelijke minnaar ervaren. En ook wat overdreven onder gelovigen die eerder zuinig en veilig geloven dan dat de hartstocht voor God hen verteert. Maar is de liefde niet altijd een waagstuk en een beetje dwaas?

Nu nog geen hoop

Nog altijd kan de wereld nieuw beginnen
in ieder kind kan het opnieuw beginnen.

Dit zijn regels uit het gedicht ‘Het kind’ van Muus Jacobse. Dit gedicht uit 1936 begint somber:

Ons is geen toekomst en geen keus gelaten:
wij moeten voort, verward en hulpeloos
.

Ik moet vaak aan deze woorden denken als er een kind wordt gedoopt en laatst nog toen ik twee keer kort na elkaar hoorde van koppels die geen kinderen op de wereld wilden zetten, omdat ze geen toekomst voor hen zagen. Een consequente gevolgtrekking van een breed gevoelde hopeloosheid over de toestand en toekomst van planeet en mensheid. Een hopeloosheid waar geen kind tegenop gewassen is.

Foto ‘Beauty in Decay‘ van Annie Spratt op Unsplash

Hebben we nog hoop? Dat lijkt me een eerlijke vraag voor het nieuwe jaar. Dat we hoop nodig hebben, hoor je overal in deze crisistijd. En in de kerk hebben we toch hoop? Moeten we die toch ook delen? Vieren we niet iedere zondag het onmogelijke, hoopvolle gebeuren van Pasen? Hebben we niet een Bijbel vol verhalen en beloften van hoop? Jawel, maar de vraag is hoe die hoop vandaag hoop voor ons en onze buren en onze aarde wordt. Moeten we dan niet eerst de hopeloosheid goed in de ogen kijken en tot ons laten doordringen?

Als we dat niet doen is de kans groot dat de hoop die we koesteren en delen valse hoop is of, erger nog, goedkoop, makkelijk optimisme. Natuurlijk kunnen we handelaars in de hoop worden — er is vraag genoeg — en ons product mooi inpakken en met feel-good reclame in de markt zetten, maar als het geen echte hoop is, zijn we leugenaars en fraudeurs van het wrede soort.

De Engelse schrijver en ‘prins van de paradox’ Gilbert Keith Chesterton schreef: ‘hoop is hopen als de dingen hopeloos zijn of het is helemaal geen deugd.’ Ik denk dat Chesterton met deze woorden zijn dikke vinger bij de bijbelse betekenis van de hoop legt. Hoop komt op uit crisis en teleurstelling, zij is de bloem die op het nulpunt groeit, de deugd die juist in de hopeloosheid geleerd en geoefend wordt. Zoals Noach de duif van de hoop pas losliet na de zondvloed en niet voordat het begon te regenen.

Misschien zijn goedkoop optimisme en als hoop verpakte gemakzucht wel een grotere vijand van echte hoop dan hopeloosheid en wanhoop. En zou het daarom niet goed zijn dat we dit jaar het woord ‘hoop’ eerst een tijdje inslikken en ruimte maken (ook in de kerk) voor het nulpunt — voor wanhopen, klagen, schamen, niet weten, pessimisme, ons verlies nemen en bang zijn voor de toekomst? Er is voor alles een tijd, schreef de Prediker (3:1-8), ook voor rouwen, verliezen en zwijgen.

Ik ben niet bang dat we zo de hoop kwijtraken en in wanhoop wegzinken. De apostel Paulus eindigt zijn hooglied van de liefde (1 Korintiërs 13) met de troost en geruststelling dat geloof, hoop en liefde ‘blijven’. De hoop blijft — als gave van God die Hij zal geven op punt nul, aan hen die hopeloos zijn en opnieuw willen en zullen beginnen.

Deze blog verscheen als nieuwjaarsbijdrage in Kerk in Mokum (januari 2022)

Zwarte vrijdag

‘Zwarte vrijdag’ klinkt mij wat griezelig in de oren. Zet het in een rijtje met zwarte weduwe, zwarte dood, zwarte kat en zwarte zaterdag, en je vreest horror en ellende. Maar in een ander rijtje krijg je er al weer andere gedachten bij. Zwarte panter, zwarte gospel en het Zwarte Woud roepen eerder bewondering op. Nu speelt de gevoelswaarde van het zwart van deze vrijdag niet zo’n grote rol, omdat we deze vrijdag alleen in het Engels kennen als ‘Black Friday’ — een nieuwe hoogtijdag die van over de Atlantische Oceaan onze novembermaand is binnengewaaid.

Foto door Ashkan Forouzani op Unsplash

Black Friday is de vrijdag na het Amerikaanse Thanksgiving, die als vrije dag in het teken van shopping staat. De verkeersdrukte op die dag schijnt te hebben geleid tot de naamgeving. Frankrijk heeft zwarte zaterdagen en zondagen in de zomervakantie, als de autoroutes vollopen met auto’s en caravans, de VS heeft een zwarte vrijdag met stormlopen op koopjes en files voor de kassa’s in megastores. En die zwarte dag is sinds een jaar of vijf overgewaaid naar Europa. Dat zal wel te maken hebben met de opkomst en concurrentie van de wereldwijd opererende webwinkels en de strategie van winkeliers om ons steeds vroeger en vaker te verleiden tot eindejaarsinkopen.

Black Friday heeft in de VS nog iets van de tweede Thanksgiving Day, zoals de tweede feestdagen in Nederland, maar bij ons is het een louter commerciële dag, een feest ter ere van het consumeren. Daarmee voelt deze vrijdag als een verarming van onze kalender. Ook bij Sinterklaas en Kerst speelt de commercie natuurlijk een grote rol, maar dat zijn toch in de eerste plaats feestdagen met een andere betekenis en invulling dan shopping. Al gun ik ieder winkelier een goede omzet en begrijp ik ook het genot van shopping, toch vraag ik me af of deze feestdag van het shoppen echt een verrijking op onze kalender is.

Het is wonderlijk dat deze nieuwe feestdag vrijwel geruisloos wordt geaccepteerd, terwijl aandacht voor Islamitische feestdagen op onze kalender zo gevoelig ligt in ons land. Ook zijn er heel wat christenen die zich terecht verzetten tegen de viering van Halloween (een feest dat trouwens ook uit de Engelstalige wereld is overgewaaid), terwijl er bij dit shoppingsfeest weinig alarmbellen gaan rinkelen. Het gemak waarmee deze dag onze kalender en ons leven verovert, laat iets zien van het aanzien en de macht van de god van deze feestdag, de Mammon.

Ik vraag me af op welke manier je het beste kan reageren op de opkomst van Black Friday. Een boycot? Een ludieke tegenactie, zoals de Dominicanen in Zwolle een Black Friarday organiseren waarop je in hun kerk een ‘parcours van eenvoud’ kan lopen? Of tegelijk met Black Friday ook Thanksgiving op onze kalender invoeren? Daarvoor hoef je alleen de protestantse dankdag voor gewas en arbeid een paar weken (en in Zeeland zelfs maar één dag) later te houden. Ik zou denken dat je na de jaarlijkse dankdonderdag, waarop je dankbaar hebt gevierd wat je in het afgelopen jaar allemaal hebt ontvangen, geen behoefte hebt om direct weer te gaan kopen. Maar dat is waarschijnlijk te naïef gedacht.