Spiritualiteit zonder yogamatje?

Echt vanzelfsprekend is het niet: spiritualiteit en de kerk. Voor mensen die bezig zijn met spiritualiteit is de kerk niet de plek waar ze met hun spirituele verlangens snel naar toe zullen gaan – al kan een kerkgebouw door de sfeer of ouderdom wel spiritueel aanvoelen. Spiritualiteit komt voor velen uit het Oosten en roept beelden op van sereen in lotushouding zittende mensen of dikke Boeddha’s die je vanaf het rek van het tuincentrum vriendelijk toelachen. De kerk daarentegen staat voor heel wat mensen voor een weinig spirituele club waar het gaat over regels en dogma’s en je geconfronteerd wordt met inspiratieloze preken en lange, saaie kerkdiensten. Aardig wat doorgewinterde kerkgangers hebben op hun beurt ook niet zoveel met spiritualiteit, ze vinden het al gauw zweverig en te vaag. Al is dat in de kerken wel aan het veranderen.

Foto: chris ®️ op Unsplash

En toch is het christendom door en door spiritueel. De kerk is geboren op het Pinksterfeest met de komst van de heilige Geest (in het Latijn Spiritus). Die Geest van kracht, inzicht en liefde was overduidelijk ook in het spreken en doen van Jezus aanwezig. Het is dan ook niet vreemd dat in de loop van de tijd er in de kerk een breed palet van spirituele praktijken en bewegingen is ontstaan. Vandaag worden die – juist omdat ook in de kerk de kaalslag en oppervlakkigheid van het moderne leven wordt gevoeld – ook weer ontdekt.

Dit spirituele verlangen in een zakelijke, vooral op het zichtbare en materiële gerichte wereld, kom ik binnen en buiten de kerk veel tegen. Ik moet daarbij denken aan gras of onkruid dat door het asfalt groeit. Het lijkt onmogelijk en verrast je in deze tijd, maar toch gaan mensen zomaar verlangen naar meer, voelen ze een onrust over hun leven dat vooral bestaat uit kopen en druk zijn of doen ze soms middenin het dagelijks leven een ingrijpende ervaring op van iets groters of diepers op.

Waar het naar mijn gevoel dan op aan komt is of de spirituele weg die je kiest meer is dan een vlucht uit de werkelijkheid. De Sloveense denker Slavoj Žižek is kritisch op veel hedendaagse spiritualiteit, omdat het dezelfde werking heeft als drugs. Mensen proberen door spiritualiteit te ontsnappen aan het ingewikkelde en onzekere leven. Je zoekt rust en balans om het vol te houden in een oppervlakkige en ingewikkelde wereld, maar jij en de wereld worden niet echt aangeraakt, laat staan veranderd. Het is spiritualiteit die je niet bij de realiteit brengt (van wat er aan de hand is met jezelf en de wereld) en je dus ook niet kan bevrijden, maar alleen verdooft en je even een geestelijk tripje uit de realiteit biedt.

Ik geloof dat we spiritualiteit nodig hebben die meer is dan opium en ik ben ervan overtuigd dat het christendom die in huis heeft: een spirituele weg die vrede geeft én onrustig maakt, die stil maakt én tot actie aanzet, die tegelijk hemels en aards is. Een bijbels beeld van zulke spiritualiteit is water in de woestijn. In de woestijn – zowel je innerlijke woestijn, als die van de wereld om ons heen – borrelt er levend water, gaat er iets stromen en bloeien. En het mooie is dat je er niet eens een yogamatje bij nodig hebt of er zelfs bijzonder spiritueel voor moet zijn. Deze spirituele weg vraagt echter wel van je, dat je in de woestijn blijft en niet wegvlucht of -zweeft.

De gedachten van Žižek over de hedendaagse spiritualiteit zijn te vinden in het boek van Tomáš Halík: Niet zonder hoop: religieuze crisis als kans, Utrecht 2019, blz. 39-57.

In de Noorderkerk staan we in het najaar van 2020 stil bij de spirituele weg van het christendom in de serie verdiepingsdiensten op zondagavond over ‘Stromen van leven

De winst van het corona-voorbehoud

Met de vakantie in zicht zijn we weer begonnen aan de planning van een nieuw seizoen in de kerk. Het is een jaarlijks ritueel van zowel terugkijken en evalueren, als vooruitkijken en plannen maken. Het is de tijd van overleggen, to-do-lijstjes en agenda’s. Dit jaar is het toch anders, omdat boven het nieuwe seizoen een corona-wolk hangt. Een dreigende wolk in de verte die al onze plannen kan verstoren. Ik hoop net als iedereen dat het meevalt, dat die wolk overdrijft of slechts een paar kleine, plaatselijke buien veroorzaakt, waarvan de overlast en ellende beperkt blijft. Maar ik besef dat het opnieuw raak kan zijn, met als een van de gevolgen dat onze plannen en activiteiten voor een tweede keer in het water kunnen vallen.

Foto van Tim Mossholder op Unsplash

Een agenda is een vreemd attribuut in onzekere tijden. Hoeveel afspraken heb ik de afgelopen maanden niet doorgestreept? Daardoor besef ik dat alles wat ik er nu in vastleg onder voorbehoud is, terwijl dat boek (ik gebruik nog een ouderwetse papieren exemplaar) normaal houvast geeft en orde schept in mijn bestaan. Aan de ene kant vind ik die onzekerheid lastig, maar aan de andere kant merk ik dat dit corona-voorbehoud ook een gat in het leven slaat, waardoor er iets anders zichtbaar wordt. De onzekerheid van deze tijden is een scheur waardoor een streepje ander licht ons geplande, op zekerheid gerichte leven binnenvalt — om een beeld van zanger Leonard Cohen te gebruiken.

Ik zie drie van die onverwachte lichtstraaltjes door het gat van het corona-voorbehoud binnenvallen.

  • Ik ga er meer van bij de dag leven. Onzekerheid over de toekomst dwingt je om meer in het heden te blijven. Bij C.S. Lewis kwam ik de waardevolle gedachte tegen dat God vooral geïnteresseerd is in de eeuwigheid en het heden. Dat laatste interesseert God omdat het heden het punt is ‘waarop tijd en eeuwigheid elkaar raken’ en waar we ‘vrijheid en werkelijkheid’ kunnen vinden. Nu ik door het corona-virus veel sterker besef dat de toekomst onzeker is, word ik met mijn neus op het heden gedrukt. Nu is de tijd waarin ik zo goed en echt mogelijk leven mag en moet en voor morgen en later geldt het voorbehoud van de bijbelschrijver Jakobus: ‘Als de Heer het wil, zijn we dan in leven en zullen we dit of dat doen.’
  • Als onze plannen en vaste patronen in de war worden geschopt, komt er ook ruimte voor improvisatie. In de afgelopen maanden hebben we op allerlei manieren moeten improviseren om toch contact te houden, te zorgen voor elkaar, te vergaderen en te vieren in de kerk. Dat heeft veel energie gekost en het was lang niet altijd ideaal, maar er ontstond ook ruimte om onbekommerd wat te proberen en hoe mooi was de saamhorigheid van de amateurs (liefhebbers) die er samen het beste van maakten?
  • Het verschil tussen vertrouwen en zekerheid is helderder geworden. In onze op veiligheid, controle en zekerheid gerichte samenleving beseften we opeens hoe kwetsbaar we zijn en hoe onzeker ons leven is. Bij het boodschappen doen, als je begon te hoesten, als je de alarmerende nieuwsberichten zag, kwam het op vertrouwen aan, omdat er simpelweg geen zekerheid was of omdat de zekerheden waar sommigen voor kozen er zo angstig en egoïstisch uitzagen dat ze mij niet konden overtuigen. Ik heb het als een geschenk ervaren om vertrouwen te kunnen zoeken en vinden bij God, om in de crisis, zonder grip en zekerheid toch houvast en vrede te ontvangen. De blijvende onzekerheid voor de komende tijd is lastig, maar ook een uitnodiging tot en test van vertrouwen op God. God, die volgens Jezus niet alleen voor de vogels en de lelies zorgt, maar ook voor dat kwetsbare, angstige schepsel dat mens heet.

De opmerking van C.S. Lewis is te vinden in Brieven uit de hel, XV. Het citaat van Jakobus in het bijbelboek Jakobus 4:15 en Jezus’ onderwijs over onbezorgd leven in het evangelie van Mattheüs 6:24-34.

Vijf lessen van een verzetsdominee

Als het over de Tweede Wereldoorlog gaat, zouden we allemaal graag de helden zijn geweest — verzetstrijders, Engelandvaarders of mensen die onderduikers schuilhielden. Al valt natuurlijk nog te bezien of wij in hun tijd en hun schoenen hetzelfde zouden hebben gedaan. ‘Wat maakt een mens een held?’ is de spannende vraag die Freek de Jonge stelt in zijn lied over verzetsdominee Jan Koopmans, die in de oorlog in dezelfde kerk werkte als ik nu. Als antwoord op die vraag vijf lessen uit het leven van deze oorlogsheld, die ook we ook vandaag, in onze crisistijd, niet mogen vergeten.

Titelpagina van de illegale Brochure ‘Bijna te laat!’ die Koopmans in november 1940 schreef
  1. Zorg voor diepe wortels. In een crisis helpt het als je ergens voor staat en de wortels van je overtuiging en je geloof dieper gaan dan wat oppervlakkige ideeën en wisselende emoties. Koopmans daagt ons uit om in schokkende tijden vanuit een overtuigd geloof te leven of om dat te zoeken.
  2. Weet wat er speelt. Er waren in Koopmans’ tijd natuurlijk veel meer mensen met een sterke en diepe overtuiging, maar Koopmans had door brede contacten een scherper zicht op wat er in het Nazisme speelde, waardoor hij als één van de eersten in Nederland waarschuwde voor de vernietiging van de Joden.
  3. Leef voor meer dan alleen overleven. Koopmans kwam op voor de Joden, een andere bevolkingsgroep, die bovendien door de bezetter bewust apart werd gezet. Koning Willem Alexander gaf in zijn toespraak tijdens de dodenherdenking dit jaar aan dat de Joodse Nederlanders in de oorlog teveel in de steek zijn gelaten, iets dat Koopmans de kerken, die in zijn ogen veel te voorzichtig en traag waren, ook verweet. Een crisis — ook die van vandaag — maakt vaak heel scherp duidelijk of er in ons leven meer is dan alleen de drang om zelf te overleven.
  4. Vlucht niet weg. Het is bijzonder dat veel van de oorlogshelden die tot op vandaag blijven inspireren mensen waren, die er heel bewust voor kozen om niet weg te vluchten van lijden. Ik denk bijvoorbeeld aan Etty Hillesum, die ervoor koos om met haar Joodse volksgenoten naar de kampen te gaan in plaats van onder te duiken. Vanuit eenzelfde overtuiging keerde Dietrich Bonhoeffer in 1939 terug uit het veilige Amerika om met zijn volk mee te lijden en zich te verzetten tegen het Nazi-bewind. Koopmans kiest er in 1943 voor om na enkele jaren van secretariaatswerk weer gewoon als dominee met de mensen in zijn kerk en de Jordaan de bezetting te ondergaan.
  5. Doe wat je kunt, op de plek waar je bent. Koopmans is betrokken bij het kerkelijk verzet, hij preekt en schrijft pamfletten, boekjes en brieven, hij zet zich onder protest en zonder veel illusies in voor de christen-Joden, die door de bezetter eerst apart werden behandeld, en als dominee in de Jordaan begint hij gewoon met allerlei kerkenwerk en zet zich in voor hen die lijden aan armoede en honger. Heldendom heeft veel minder met superhelden of grote daden te maken, dan met de volharding en moed waarmee je op de plek waar je bent, kiest voor wat waar, goed en rechtvaardig is.

Volgens mij hebben deze vijf lessen van verzetsdominee Jan Koopmans ons genoeg te zeggen en te leren in onze crisistijd.

Vandaag zit Jezus in het verpleeghuis

Het corona-virus maakt vooral slachtoffers onder de ouderen in onze samenleving. De strategie van de meeste overheden is om hen zoveel mogelijk te beschermen tegen het virus en daarmee tegelijk een overbelasting van de medische zorg te voorkomen. Nu het langzaam duidelijk wordt dat het virus niet snel zal verdwijnen en deze strategie dus grote economische, sociale en persoonlijke offers vraagt, komen we voor de afweging te staan wat het zwaarst weegt: de levens van vooral ouderen of het gezamenlijke belang van vrijheid, welvaart en sociaal geluk.

Foto: Dominik Lange op Unsplash

Deze ellendige afweging komt vooral aan de orde in de discussie over de economische schade van de lockdown-maatregelen. In de Verenigde Staten pleitte een Republikeins congreslid om de Amerikaanse ‘way of life’ (die voor hem vooral bestaat uit economische activiteit en welvaart) voorrang te geven boven de levens van ouderen. Een andere, zeventigjarige politicus gaf aan dat hij en andere ouderen bereid zijn om hun gezondheid en leven te riskeren voor de economie (alsof de economie een godheid is). In Nederland haalde BNR-columniste Marianne Zwagerman de toorn van velen op de hals door het corona-virus te vergelijken met een zeis die door ‘het dorre hout’ gaat en ijskoud te stellen dat we in de corona-crisis de welvaart van onze kinderen om zeep helpen omdat we de dood niet goed kunnen accepteren.
Op een persoonlijke manier speelt dit pijnlijke dilemma ook bij de afweging van bezoek aan of van ouderen: tussen het risico op besmetting en overlijden aan de ene kant en de ellende van eenzaamheid en afstand aan de andere kant.

Laten we gewoon erkennen dat deze crisis ons voor lastige en zwaarwegende afwegingen plaatst, vooral omdat het over mensenlevens gaat. Zwagermans beeld van dor hout voor ouderen is daarbij niet alleen kwetsend, maar ook gevaarlijk, omdat het ontmenselijkt en dit menselijke dilemma tot een economische kwestie maakt, die je vooral pragmatisch moet benaderen en oplossen. Als gelovige denk ik dat twee verhalen van Jezus ons in deze afweging kunnen helpen. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10:25-37) wordt Jezus gevraagd wie precies onze naaste is, die wij moeten liefhebben. Als antwoord draait Hij deze vraag om en laat Hij je in de huid van een slachtoffer, dat mensen naast zich nodig heeft, kruipen. In ons geval: kijk in deze crisis met de ogen van de ouderen en anderen die extra kwetsbaar zijn. Jezus verscherpt die manier van kijken nog in de gelijkenis van de schapen en de bokken over het laatste oordeel (Mattheüs 25:31-46). In dat verhaal zijn de zieken, vreemdelingen, armen en gevangenen de mensen met wie Hij zich identificeert — ‘je hebt Mij bezocht als je naar een van mijn zieke of gevangen broers of zussen hebt omgezien,’ zegt Jezus tegen de verraste rechtvaardigen die zover helemaal niet gedacht hebben. Voor ons vandaag zegt dit verhaal dat Jezus dus in een verpleeghuis te vinden is — als een van de kwetsbare ouderen die onze zorg nodig hebben én die ons iets te geven en te leren hebben.

Als je zo naar ouderen kijkt en met hen bent — als mensen en dus niet als dor hout dat de beste tijd heeft gehad en waardeloos is voor de economie — kun je zuiverder en barmhartiger de afweging maken wanneer we ons vol moeten inzetten voor het leven (ook al vraagt dat offers) en wanneer we juist ruimte moeten maken voor het sterven (ook al doet dat pijn). En daarbij blijft de vraag van Jezus of we onze medemens in nood werkelijk zien en nabij komen sowieso staan.

Bij het graf van Jan Koopmans

Langs lege grachten en door stille straten fietste ik vanmiddag naar begraafplaats Zorgvlied. Vandaag, 24 maart, is de sterfdag van één van mijn voorgangers in de Noorderkerk. Dominee Jan Koopmans overleed precies vijfenzeventig jaar geleden aan de gevolgen van een verdwaalde kogel van een Duits vuurpeloton dat in het Weteringplantsoen dertig willekeurige mensen doodschoot.

Onder een blauwe lentehemel lag Zorgvlied erbij als een oase van rust — bijna te vredig voor deze plek van de dood. Op een hoekje, onder een boom vond ik het graf van Koopmans. De strakke, sobere grafsteen met geen woord teveel ademt de geest van deze dominee-verzetsheld. Freek de Jonge schreef een pakkend lied over deze atypische held, ‘een calvinistische dominee nog wel’ die volgens hem maar gewoon deed wat hij als consequentie van zijn geloof moest doen: in naam van God zijn stem verheffen en opkomen voor zijn Joodse medemensen.

Juist die calvinistische soberheid ontroerde me vandaag, nu de corona-crisis ons leven grotendeels heeft stilgelegd en gestript tot op de basale vragen van dood en (samen)leven. Een crisis, zo heeft Koopmans in zijn tijd laten zien, vraagt niet om veel en grote woorden, maar om een sober, volhardend geloof en nuchtere, moedige daden. Door de corona-crisis zijn de geplande herdenkingen van Koopmans’ vijfenzeventigste sterfjaar afgeblazen. In zekere zin paste het dus ook wel bij Jan Koopmans dat ik vandaag in mijn eentje in de lentezon bij zijn calvinistische graf stond. Ik heb maar stil gebeden dat ik, die op dezelfde preekstoel als Koopmans mag staan, zijn geloof zal navolgen — ook in de crisis en de vragen van vandaag.

Gebed in tijden van Corona

Eeuwige God,
Nu ons leven is stilgevallen,
een virus zand in de machine heeft gestrooid,
een crisis de normale gang van zaken heeft verstoord,
keren we ons tot U en bidden:

in onze angst en onzekerheid, om vertrouwen,
in onze overlevingsdrang, om oog voor elkaar,
in ons zoeken naar veiligheid, om overgave,
in onze onmacht en kwetsbaarheid, om vrede.

Wij bidden U, barmhartige Vader, voor hen die ziek zijn
om bescherming, genezing en goede zorg.
Wij bidden U, voor hen die sterven
om uw genade en nabijheid.
Wij bidden U, voor hen die zorgen,
artsen, verpleegkundigen, verzorgenden,
om moed, kracht, volharding en zegen.
Wij bidden U, voor hen die besturen
om wijsheid, daadkracht en zegen.

Wij bidden U, heilige God, ook om de moed en openheid
om in deze crisis ons te laten storen en uw stem te horen
om in het stilgevallen leven tot inkeer en inzicht te komen
om oog te krijgen voor het lijden en onrecht in de wereld
om te beseffen wie we zijn en waar het op aan komt.

Bewaar ons, genadige Vader, in en door deze crisis heen,
en maak met ons een nieuw begin,
in de Naam van Jezus,
die ons uw oersterke liefde heeft geschonken —
door crisis, lijden en dood heen.
Amen

Afbeelding: Posters van Dr. Li Wenliang, oogarts in Wuhan, die waarschuwde voor de uitbraak van het corona-virus
Adli Wahid op Unsplash.

Gods dwazen

In de christelijke traditie geldt hoogmoed als de grootste zonde. Een zonde die, volgens de Engelse schrijver C.S. Lewis, iedereen, inclusief de vromen en gelovigen, treft. Voorbeelden te over. In de Griekse havenstad Korinthe vonden Jezus’ eerste volgelingen dat zij, als wijze en spirituele mensen, het erg met zichzelf hadden getroffen, met als gevolg conflict, verdeeldheid en concurrentie over groepen en leiders. Daarop reagerend, schreef de apostel Paulus over Gods strategie om de hoogmoed klein te krijgen: ‘Wat in de ogen van de wereld dwaas is, heeft God uitgekozen om de wijzen te beschamen; wat in de ogen van de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen; wat in de ogen van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat niets is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen.’ (1 Korinthiërs 1:27-28, Nieuwe Bijbelvertaling) God, zo heeft Paulus gemerkt, heeft ervoor gekozen om op de meest verachtelijke, dwaze en zwakke manier in de wereld te komen en mensen te verlossen — door de dwaasheid van de gekruisigde Christus en zijn even dwaze en onaanzienlijke volgelingen.

Driftwood Christ (Wrakhouten Christus); beeld van R. Baker, St. Mary’s Church Rye, Zuid-Engeland

Dit is geen toeval, maar een wet in Gods economie; zo werkt Hij. God kiest voor wat in de wereld niet meetelt en voor hen die als dwaas en zwak worden vergeten of weggezet. Daarmee draait Hij de rollen om en ondermijnt Hij de gangbare rang- en pikordes. Je komt dat overal tegen in het grote verhaal van God. In een boek haalde ik tien bijbelse buitenstaanders en randfiguren naar voren — sommige onaanzienlijk en veracht, andere eerder vreemd en van buiten, maar allemaal laten ze iets zien van hoe God hoogmoed en status doorprikt. Deze verhalen liggen mij na aan het hart, omdat ik in mijn leven iets van de bevrijdende kracht en werking van Gods tegendraadse manier van doen heb ervaren.

Ik ben God diep dankbaar voor zijn dwazen die mijn levenspad hebben gekruist. Ik zie ze nog staan in de Grote kerk van Gorinchem: een groep verstandelijk gehandicapten die op een zondagmorgen hun geloofsbelijdenis aflegden. Ik herinner me vooral die ene man nog. Hij was het die in elke dienst bij het laatste lied met grote overgave meeblies op zijn fluit. Op die morgen blies hij de dwaze verlossing van de nederige God recht mijn hart in. Later was er Marie-Louise op een bijbelkring in Brussel — een kwetsbare, lichamelijk beperkte vrouw, die vanwege haar eenvoudige puurheid een onuitwisbare indruk op mij maakte. Zij was een levende vraag van God aan mij, die op de rand van het werkende leven rook aan zoveel dat meetelde en iets was in de wereld. Waar wilde ik bijhoren, wat bepaalde wie ik was, waar wilde ik voor gaan? Bijna twintig jaar verder was het een vrolijke, chaotische verjaardag van vrouwen en kinderen zonder verblijfsvergunning, waarop ik iets proefde van een simpel godsvertrouwen waarvan ik de kracht nauwelijks kende. Bij deze mensen, die in onze samenleving letterlijk geen status hadden, verscheen Christus — zwak en toch sterk, veracht, maar zo levend en echt.

Geloven betekent voor mij ook: oog krijgen voor God die juist verschijnt in mensen die wij zwak, onbelangrijk of dwaas vinden én tegelijk zelf ook een beetje een dwaas van en voor God worden.

Verliefd op het vuil

In mijn ouderlijk huis lag vroeger een wc-tapijt. Volgens schrijver Tommy Wieringa had dat eigenlijk niet gekund: ‘Een tapijtje voor de wc lijkt me iets katholieks’, schrijft hij naar aanleiding van een verblijf in een bed & breakfast in het Belgische Kortrijk. ‘Alle ongerechtigheid wordt er onzichtbaar in opgenomen. Een protestant zou zoiets niet doen, die wil het vuil zien.’ Dat gold dus niet voor mijn toch zeer calvinistische moeder en het is dat mijn vrouw een wc-tapijt vies vond, anders had ook ik ons eigen protestantse huis voorzien van een gezellig, voor warme voeten zorgend en plas opnemend badstoffen matje.

Foto door Ian Espinosa, Unsplash

Ook al klopt Wieringa’s veronderstelling niet, dat wc-tapijten niet bij protestanten passen, zijn gedachte dat protestanten het vuil willen zien, is niet helemaal misplaatst. Vooral zijn ene zinnetje over protestantse preken bleef bij mij haken: ‘Ik heb met wellust over het vuil van de wereld horen preken in kale kerken, de protestant is verliefd op het vuil.’ Hij had bij mij in de kerk kunnen zitten. Af en toe betrap ik mezelf op die wellust als ik net iets te graag spreek over de donkere kanten van de mens en de rotzooi in de wereld. Of toch stiekem een heel klein beetje geniet van het vuil dat in een bijbelverhaal of mensenleven aan de orde is. Dit genot is een vreemde vorm van onwaarachtigheid, misschien wel onwaarachtiger dan een wc-tapijtje dat het vuil moet bedekken.

Verliefd op het vuil — dat is wel een protestants trekje. Je bespeurt het in de opmerking van de ernstige gelovige die in een preek de zonde heeft gemist. Het is zichtbaar in de eindeloze aandacht van gelovigen voor de bekeringsverhalen van ruige zondaren die na een wild of duister leven door Jezus in hun kraag zijn gegrepen. Je hoort het ook in de maatschappijkritische preken over het demonische systeem dat ons in de wurggreep heeft. Het duikt op in de vorm van de onbarmhartige zelfkritiek en zelfkastijding van mensen die zich niet goed genoeg vinden. Ook ontwaar je het in de profetieën van de eindtijd vol doemdenken, afval en vernietiging. Zelfs in het zingen en spreken over de gemartelde, lijdende en verlaten Verlosser aan het kruis kan het verschijnen, die verknochtheid aan zonde, duisternis en vernietiging.

Maar de protestanten staan niet alleen met hun verliefdheid op het vuil. Volgens historicus Rutger Bregman is het beeld van de mens als een verdorven, egoïstisch wezen diep geworteld in de westerse cultuur. Politiek, media, wetenschap en filosofie gaan er in zijn ogen allemaal vanuit dat onder een dun laagje vernis van beschaving, rationaliteit of vroomheid de echte mens met zijn verdorven en gevaarlijke natuur schuilgaat. In zijn boek De meeste mensen deugen stelt Bregman dat dit pessimistische beeld van de mens niet klopt en dat het hoog tijd wordt om het te herzien. Omdat ik me betrapt voel in mijn verliefdheid op het vuil, neem ik de uitdaging aan om de komende tijd Bregmans pleidooi voor een minder negatief beeld van de mens serieus te lezen en te overwegen. Al was het alleen maar om te voorkomen dat de goedheid van de mens onder een wc-tapijtje verdwijnt.

De opmerkingen van Tommy Wieringa zijn te vinden in zijn bundel korte verhalen Totdat het voorbij is, de citaten op blz. 14.

Klimaatreligie?

Met de groei van het klimaatactivisme groeit ook de kritiek en neemt de polarisatie rond de klimaatproblematiek toe. In die polarisatie wordt tot mijn verrassing ook religie betrokken. Sceptici en critici van alles wat met klimaatverandering te maken heeft, spreken over ‘een klimaatreligie’ — en laat het duidelijk zijn, dat is niet positief bedoeld.

Foto: Karen Cantú Q op Unsplash

Ik denk dat de klimaatcritici het woord religie kiezen, om duidelijk te maken dat de klimaatverandering, net als religie in hun ogen, een verzinsel is en bovendien bedoeld om mensen in hun vrijheid en plezier te beknotten met strenge regels en de angst voor hel en verdoemenis. Ik blijf het jammer vinden dat nog zoveel mensen in het Westen zo’n vertekend beeld hebben van religie, alsof het een manier is waarmee bange en zure mensen het geluk van anderen en henzelf willen verpesten.

Hoe ironisch is het dan dat ook christelijke klimaatsceptici zonder blikken of blozen het argument van de klimaatreligie napraten, al gebruiken ze het natuurlijk op een andere manier. Zij wijzen als bijbelse profeten op het gevaar van afgoderij: het klimaat of de aarde krijgen een goddelijke status en dreigen daarmee de plaats van de enige God in te nemen. Maar daarbij zien ze wel over het hoofd dat ze meesurfen op het beeld dat alle godsdienst fake en beknellend is. Het lijkt mij dat ze zo zonder het te beseffen de tak waarop ze zelf zitten aan het afzagen zijn. Ze zullen misschien met de populaire christelijke mantra tegenwerpen dat het niet om religie, maar om relatie gaat. Maar ook die relatie met God is voor buitenstaanders gewoon een religieus gebeuren.

Als het over klimaatverandering gaat, zou ik willen voorstellen om het woord religie gewoon te vermijden. Volgens mij is het een te gemakkelijke manier om wat er aan de hand is niet serieus te nemen. Als je een boodschap of beweging die je niet aanstaat ‘religie’ noemt, heb je in onze Westerse samenleving een perfect excuus om die te negeren — zoals je een opdringerige gelovige schouderophalend laat praten (fijn voor hem, maar ik heb er niks mee). Maar zo simpel werkt het natuurlijk niet.

De beweging rond de klimaatverandering heeft zeker religieuze dimensies: er is sprake van zonde en schuld, van een paradijselijk ideaal en een dreigende vernietiging en er zijn profeten die mensen inspireren of haat oproepen, zoals Greta Thunberg. Maar de klimaatverandering is wel degelijk gebaseerd op permanent wetenschappelijk onderzoek en het klimaatbeleid gaat over nuchtere veranderingen die te maken hebben met menselijk gedrag, technologie en politiek beleid. Je kunt best kritiek hebben op de religieuze dimensies van de klimaatbeweging, maar het is oneerlijk en dom om te denken dat je daarmee de harde, reële en kritische kant van klimaatverandering niet meer serieus hoeft te nemen.

Bovendien is in ieder geval de christelijke religie niet bang voor de feiten of de wetenschap en denk ik dat juist het christelijk geloof kan helpen om eerlijk en kritisch naar ons eigen gedrag te kijken. Twee van de zeven hoofdzonden gaan over menselijk gedrag dat de oorzaak is van veel vervuiling en klimaatverandering: de hebzucht en de gulzigheid of vraatzucht. En een andere hoofdzonde, die van de luiheid, traagheid of onverschilligheid, maakt perfect duidelijk waarom we liever polariseren, elkaar de schuld geven en het ingewikkeld maken dan gewoon verstandig en eensgezind de nodige veranderingen doorvoeren. In plaats van te sneren over klimaatreligie lijkt het me beter om vanuit het geloof te zien wat onze verantwoordelijkheid in de realiteit is.

Daarbij moet ik denken aan het bijbelverhaal van de zondvloed — hoe God de aarde schoonmaakte van het kwaad en de vuiligheid van de mensen en opnieuw begon met de mensen en de dieren in de ark van Noach. Het verhaal eindigt hoopvol met de regenboog, het teken van Gods belofte aan alle levende wezens dat dit nooit meer zal gebeuren. Telkens als ik een regenboog zie, zal ik hopen en bidden dat de goddelijke genade sterker zal zijn dan de menselijke zonde. Dat is volgens mij dan wel weer echte klimaatreligie.

Toeristen in de kapel

Je ziet ze komen op sneakers, slippers of wandelschoenen, reisgids in de hand en mobiel of camera in de aanslag. Toeristen in Amsterdam. Uitgenodigd door een open deur in de monumentale Noorderkerk en een bord dat ze welkom zijn in de Noorderkapel stappen ze het portaal in, werpen een blik in het kleine kapelletje, kijken of ze toch nog ergens toegang tot de kerk kunnen krijgen en maken dan snel rechtsomkeert — op weg naar de volgende bezienswaardigheid of een horecagelegenheid.

Foto Toeristen in Amsterdam (Elias Ehmann op Unsplash)

Sinds vorig jaar is onze kerk een kapelletje rijker, waar mensen een aantal morgens in de week welkom zijn om te bidden, stil te zijn, een tekst te lezen en een kaarsje aan te steken. De kapel kent een aantal vaste bezoekers en uit het gastenboek blijkt dat ook voorbijgangers uit binnen- of buitenland er even stil worden en God zoeken. Een oudere mevrouw uit de buurt vond in de kapel God weer terug, nam contact op en kon gesteund door bezoek uit de kerk het laatste stukje van haar levensweg in vrede gaan. Maar verreweg de grootste groep bezoekers wordt gevormd door de toeristen, voor wie deze kleine kapel een teleurstelling is, omdat ze niet gekomen zijn om stil te worden of te bidden, maar om iets te zien.

Naar mijn gevoel is dit kapelbezoek illustratief voor de rol van de kerk in onze tijd. Naast de gelovigen die samen de kerk vormen, druppelen er verrassend genoeg altijd weer mensen binnen die op zoek zijn: Godzoekers, stiltezoekers, mensen met een diep heimwee of een gebroken hart. Maar de grote stroom mensen komt de kerk hooguit als een toerist binnen. Voor hen is een kerk niet meer dan een monument van een dode of vage god of een religieuze attractie in het openluchtmuseum Europa. Dat te beseffen doet pijn, juist omdat dit ook te maken heeft met de kerk in het Westen, die weinig spirituele aantrekkingskracht heeft en daarom vooral als een instituut uit het verleden wordt beleefd.

Maar het zegt ook iets over de geest van onze tijd. Als ik op een morgen een tijdje naar de toeristen rond onze kerk kijk, overvalt mij een triest gevoel van leegheid, van walging soms. Ik besef daarbij dat ik zelf op andere plekken ook toerist ben en ik begrijp ook dat de meeste toeristen onze kapel niet willen bezoeken (ze zouden er trouwens ook niet allemaal in passen). Het gaat me om onze toeristische manier van leven. Het massatoerisme, dat met zijn onrust en drukte het centrum van Amsterdam beheerst, is een spiegel van onze belachelijk oppervlakkige en ook wel tragische manier van leven, zoals Ilja Leonard Pfeijffer beschrijft in zijn laatste roman Grand Hotel Europa. Op zoek naar steeds weer nieuwe belevenissen en plekken, komen we maar moeilijk tot onszelf en tot de kern. Al consumerend en reizend — om de saaiheid of de stress van het leven te ontvluchten — blijven we aan de oppervlakte, met als gevolg dat we snel weer verder moeten, naar nog meer, anders en verder. Dat is de tragiek van het toeristische leven, zoals de Amerikaanse mysticus Thomas Merton schreef: ‘De mensen die het meest reizen, zien het minste.’