Bidden voor Trump en Wilders

In onze Noorderkapel wordt gebeden voor Donald J. Trump en Geert Wilders, zo lees ik in het gebedenboek waarin bezoekers een groet, gedachte of gebed kunnen achterlaten. Als het over bidden gaat ben ik een zeer tolerant en toegeeflijk persoon. Een persoonlijk gebed is een persoonlijke zaak tussen een mens en de Allerhoogste, waar niemand zich mee te bemoeien heeft. Een kapel is een veilige plek waar gedachten en verlangens niet door de gebedenpolitie worden gecontroleerd op theologische of politieke correctheid. Dus goed dat er in onze kapel ook gebeden voor Donald J. Trump en Geert Wilders naar de hemel worden gezonden — ook zij hebben ze nodig.

Foto van een Trump-rally door David Todd McCarty op Unsplash

Toch laat dat gebed me niet met rust, omdat ik niet zo goed weet wat God ermee aan moet. Dit gebed werd geschreven voordat Trump besmet was met het corona-virus, dus ga ik ervan uit dat het gaat om een gebed van iemand die Trump en Wilders steunt en aan God vraagt of zij de verkiezingen mogen winnen en andere politieke successen behalen. Kun je dit van God verwachten als je beseft dat er vast ook mensen bidden voor Joe Biden en Jesse Klaver? Bidden wordt er voor mij in ieder geval niet geloofwaardiger en begrijpelijker op, als je denkt aan alle tegenstrijdige vragen en verlangens die van de aarde opstijgen naar God. In de film Bruce Almighty wordt Bruce, die een tijdje de rol van God mag overnemen, geconfronteerd met een niet aflatende stroom menselijke gebeden, die hij om van het gezeur af te zijn allemaal inwilligt. De gevolgen laten zich raden: totale chaos omdat alle gebeden om goed weer, winst voor je favoriete sportteam, het winnen van een loterij, het halen van een diploma, het slagen van een date enzovoorts worden ingewilligd. Daarbij teken ik wel aan dat de film de inhoud van de menselijke gebeden wat te egoïstisch en oppervlakkig inschat.

Nu begrijp ik ook wel dat je voor politieke kandidaten kunt bidden omdat je denkt dat zij staan voor wat goed en rechtvaardig is. Zoals je ook tegen een regime of partij kunt bidden die volgens jou onrecht en kwaad veroorzaken. Toch vind ik dat je vandaag, vanwege het gepolariseerde politieke klimaat van onze tijd, daarin heel terughoudend moet zijn. Wie nadrukkelijk bidt voor een politicus of partij (publiekelijk geldt dat zeker) betrekt God bij zijn of haar politieke voorkeur en een politieke strijd, waarbij de kans groot is dat je God voor het karretje van een politieke, en dus altijd ook menselijke zaak spant. Dat is een vorm van afgoderij met kwalijke en gevaarlijke gevolgen, zoals het demoniseren van politieke tegenstanders en het uiteenvallen van het sociale weefsel van een samenleving, iets waarvoor de New Yorkse predikant Timothy Keller zijn Amerikaanse geloofsgenoten in beide kampen onlangs nog waarschuwde.

Eén van de heilzame (en lastige) aspecten van bidden is dat je in de aanwezigheid van God niet alleen je eigen wensen, ideeën en gedachten uit, maar die ook aan de kritiek en zuivering van God blootstelt. Bidden in bijbelse zin is immers altijd tweerichtingsverkeer. In dat verkeer worden je ogen gescherpt voor Gods gerechtigheid, die niet zomaar samenvalt met de gerechtigheid van één politieke beweging of partij. Bovendien maakt bidden je op die manier ook nederig en zachtmoedig, twee christelijke deugden die niet goed passen in een politiek klimaat van superioriteit, zelfingenomenheid en demonisering.

Wie weet werd er in onze kapel wel zo gebeden: voor nederigheid en zachtmoedigheid voor Donald J. Trump en Geert Wilders. Dan neem ik dat gebed gelijk over, ook voor de rest van onze politici. En laten we hopen dat God nog luisteren wil.

Toeristen in de kapel

Je ziet ze komen op sneakers, slippers of wandelschoenen, reisgids in de hand en mobiel of camera in de aanslag. Toeristen in Amsterdam. Uitgenodigd door een open deur in de monumentale Noorderkerk en een bord dat ze welkom zijn in de Noorderkapel stappen ze het portaal in, werpen een blik in het kleine kapelletje, kijken of ze toch nog ergens toegang tot de kerk kunnen krijgen en maken dan snel rechtsomkeert — op weg naar de volgende bezienswaardigheid of een horecagelegenheid.

Foto Toeristen in Amsterdam (Elias Ehmann op Unsplash)

Sinds vorig jaar is onze kerk een kapelletje rijker, waar mensen een aantal morgens in de week welkom zijn om te bidden, stil te zijn, een tekst te lezen en een kaarsje aan te steken. De kapel kent een aantal vaste bezoekers en uit het gastenboek blijkt dat ook voorbijgangers uit binnen- of buitenland er even stil worden en God zoeken. Een oudere mevrouw uit de buurt vond in de kapel God weer terug, nam contact op en kon gesteund door bezoek uit de kerk het laatste stukje van haar levensweg in vrede gaan. Maar verreweg de grootste groep bezoekers wordt gevormd door de toeristen, voor wie deze kleine kapel een teleurstelling is, omdat ze niet gekomen zijn om stil te worden of te bidden, maar om iets te zien.

Naar mijn gevoel is dit kapelbezoek illustratief voor de rol van de kerk in onze tijd. Naast de gelovigen die samen de kerk vormen, druppelen er verrassend genoeg altijd weer mensen binnen die op zoek zijn: Godzoekers, stiltezoekers, mensen met een diep heimwee of een gebroken hart. Maar de grote stroom mensen komt de kerk hooguit als een toerist binnen. Voor hen is een kerk niet meer dan een monument van een dode of vage god of een religieuze attractie in het openluchtmuseum Europa. Dat te beseffen doet pijn, juist omdat dit ook te maken heeft met de kerk in het Westen, die weinig spirituele aantrekkingskracht heeft en daarom vooral als een instituut uit het verleden wordt beleefd.

Maar het zegt ook iets over de geest van onze tijd. Als ik op een morgen een tijdje naar de toeristen rond onze kerk kijk, overvalt mij een triest gevoel van leegheid, van walging soms. Ik besef daarbij dat ik zelf op andere plekken ook toerist ben en ik begrijp ook dat de meeste toeristen onze kapel niet willen bezoeken (ze zouden er trouwens ook niet allemaal in passen). Het gaat me om onze toeristische manier van leven. Het massatoerisme, dat met zijn onrust en drukte het centrum van Amsterdam beheerst, is een spiegel van onze belachelijk oppervlakkige en ook wel tragische manier van leven, zoals Ilja Leonard Pfeijffer beschrijft in zijn laatste roman Grand Hotel Europa. Op zoek naar steeds weer nieuwe belevenissen en plekken, komen we maar moeilijk tot onszelf en tot de kern. Al consumerend en reizend — om de saaiheid of de stress van het leven te ontvluchten — blijven we aan de oppervlakte, met als gevolg dat we snel weer verder moeten, naar nog meer, anders en verder. Dat is de tragiek van het toeristische leven, zoals de Amerikaanse mysticus Thomas Merton schreef: ‘De mensen die het meest reizen, zien het minste.’