De winst van het corona-voorbehoud

Met de vakantie in zicht zijn we weer begonnen aan de planning van een nieuw seizoen in de kerk. Het is een jaarlijks ritueel van zowel terugkijken en evalueren, als vooruitkijken en plannen maken. Het is de tijd van overleggen, to-do-lijstjes en agenda’s. Dit jaar is het toch anders, omdat boven het nieuwe seizoen een corona-wolk hangt. Een dreigende wolk in de verte die al onze plannen kan verstoren. Ik hoop net als iedereen dat het meevalt, dat die wolk overdrijft of slechts een paar kleine, plaatselijke buien veroorzaakt, waarvan de overlast en ellende beperkt blijft. Maar ik besef dat het opnieuw raak kan zijn, met als een van de gevolgen dat onze plannen en activiteiten voor een tweede keer in het water kunnen vallen.

Foto van Tim Mossholder op Unsplash

Een agenda is een vreemd attribuut in onzekere tijden. Hoeveel afspraken heb ik de afgelopen maanden niet doorgestreept? Daardoor besef ik dat alles wat ik er nu in vastleg onder voorbehoud is, terwijl dat boek (ik gebruik nog een ouderwetse papieren exemplaar) normaal houvast geeft en orde schept in mijn bestaan. Aan de ene kant vind ik die onzekerheid lastig, maar aan de andere kant merk ik dat dit corona-voorbehoud ook een gat in het leven slaat, waardoor er iets anders zichtbaar wordt. De onzekerheid van deze tijden is een scheur waardoor een streepje ander licht ons geplande, op zekerheid gerichte leven binnenvalt — om een beeld van zanger Leonard Cohen te gebruiken.

Ik zie drie van die onverwachte lichtstraaltjes door het gat van het corona-voorbehoud binnenvallen.

  • Ik ga er meer van bij de dag leven. Onzekerheid over de toekomst dwingt je om meer in het heden te blijven. Bij C.S. Lewis kwam ik de waardevolle gedachte tegen dat God vooral geïnteresseerd is in de eeuwigheid en het heden. Dat laatste interesseert God omdat het heden het punt is ‘waarop tijd en eeuwigheid elkaar raken’ en waar we ‘vrijheid en werkelijkheid’ kunnen vinden. Nu ik door het corona-virus veel sterker besef dat de toekomst onzeker is, word ik met mijn neus op het heden gedrukt. Nu is de tijd waarin ik zo goed en echt mogelijk leven mag en moet en voor morgen en later geldt het voorbehoud van de bijbelschrijver Jakobus: ‘Als de Heer het wil, zijn we dan in leven en zullen we dit of dat doen.’
  • Als onze plannen en vaste patronen in de war worden geschopt, komt er ook ruimte voor improvisatie. In de afgelopen maanden hebben we op allerlei manieren moeten improviseren om toch contact te houden, te zorgen voor elkaar, te vergaderen en te vieren in de kerk. Dat heeft veel energie gekost en het was lang niet altijd ideaal, maar er ontstond ook ruimte om onbekommerd wat te proberen en hoe mooi was de saamhorigheid van de amateurs (liefhebbers) die er samen het beste van maakten?
  • Het verschil tussen vertrouwen en zekerheid is helderder geworden. In onze op veiligheid, controle en zekerheid gerichte samenleving beseften we opeens hoe kwetsbaar we zijn en hoe onzeker ons leven is. Bij het boodschappen doen, als je begon te hoesten, als je de alarmerende nieuwsberichten zag, kwam het op vertrouwen aan, omdat er simpelweg geen zekerheid was of omdat de zekerheden waar sommigen voor kozen er zo angstig en egoïstisch uitzagen dat ze mij niet konden overtuigen. Ik heb het als een geschenk ervaren om vertrouwen te kunnen zoeken en vinden bij God, om in de crisis, zonder grip en zekerheid toch houvast en vrede te ontvangen. De blijvende onzekerheid voor de komende tijd is lastig, maar ook een uitnodiging tot en test van vertrouwen op God. God, die volgens Jezus niet alleen voor de vogels en de lelies zorgt, maar ook voor dat kwetsbare, angstige schepsel dat mens heet.

De opmerking van C.S. Lewis is te vinden in Brieven uit de hel, XV. Het citaat van Jakobus in het bijbelboek Jakobus 4:15 en Jezus’ onderwijs over onbezorgd leven in het evangelie van Mattheüs 6:24-34.

Kerk zonder vertrouwen

Het was even slikken. ‘We vertrouwen de politie het meest en de kerk het minst’, zo kopte de NOS deze week naar aanleiding van een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar het vertrouwen van de Nederlanders in elkaar en de samenleving. De politie krijgt het vertrouwen van bijna 75% van de Nederlanders, terwijl de kerk het moet doen met een magere 31%. De banken doen het zelfs 8% beter dan het instituut dat het woord vertrouwen in zijn geloofsbelijdenis heeft staan.

Noorder_tussenhuizen
De Noorderkerk gezien vanaf de Lindengracht

Deze cijfers zijn een serieuze realitycheck voor mij, die zoveel houdt van de kerk en merkt hoe waardevol en goed dat lichaam van Christus is, ondanks alle falen en onvolmaaktheid. Hoe kan het dat zo’n 70% van de Nederlanders de kerk niet vertrouwt? Ik weet natuurlijk dat de kerk niet populair is en dat slechts een minderheid van de Nederlanders met enige regelmaat een kerk van binnen ziet. Maar dat is nog iets anders dan het feit dat zo’n groot deel van de bevolking geen vertrouwen in de kerk heeft.

Ik schaam me diep voor dit grote gebrek aan vertrouwen van de mensen. Dat is een doodzonde voor een gemeenschap van wie de Stichter zei dat ze het licht in de wereld zou moeten zijn — transparant, eerlijk, goed en stralend onder de mensen. Het onderzoek heeft de mensen niet gevraagd naar de redenen voor hun gebrek aan vertrouwen. Daarnaar blijft het gissen. Regelmatig hoor ik echter dat mensen die onze monumentale Noorderkerk een keer van binnen willen bekijken, nauwelijks de drempel over durven stappen. Ze vragen zich af: Moet je geen lid zijn of tenminste gelovig, mag je wel zomaar naar binnen, hoe moet je je gedragen in een kerk? Zou het gebrek aan vertrouwen met deze schroom te maken hebben? Dat mensen het idee hebben dat de kerk een verheven en heilig genootschap is van een God die allerlei hoge morele en gelovige eisen stelt? Ja, als je dan uit het nieuws en/of eigen ervaring merkt dat het er in de praktijk van de kerk toch wat minder heilig en hoogstaand aan toegaat, dan wekt dat natuurlijk geen vertrouwen.

De Amerikaanse christen-activist Shane Claiborne gaat in zijn boek The Irresistible Revolution in op het gevaar dat gelovige, activistische en idealistische mensen en organisaties zodanig opgaan in hun eigen verheven zaak en gelijk, dat ze de mensen en hun noden vergeten. Als antwoord op dat gevaar zegt hij: ‘Ik denk dat onze wereld een wanhopige behoefte heeft aan minnaars (lovers), mensen die diepe, echte relaties bouwen met medeworstelaars onderweg en die de gezichten van de mensen kennen …’ Dat heeft de kerk nodig: dat we gewoon met liefde onder de mensen zijn, dat we een gemeenschap van lovers zijn, niet verheven boven en beter dan anderen, maar worstelend om de liefde van God — die als Lover onder de mensen is gekomen — te kennen en in de praktijk te brengen. En als ik het goed heb, is dat ook altijd de bedoeling geweest.

Citaat: Shane Claiborne, The Irresistible Revolution, Zondervan: Grand Rapids, 2006, blz. 295.