Het wonder van een rijke kameel

Volgens Jezus kun je beter arm dan rijk zijn. Rijkdom is namelijk een groot gevaar voor je ziel en zaligheid. Wanneer Hij een oprecht vrome, rijke jongeman teleurgesteld ziet afdruipen, omdat Hij deze heeft opgedragen al zijn bezittingen te verdelen onder de armen, horen we Hem verzuchten: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan. Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’

Afbeelding: YouTube; Staatsloterij (bewerkt)

Die oneliner over de kameel en het oog van een naald zou – bedacht ik me – best geschikt zijn als waarschuwing bij reclames voor beleggingsproducten en loterijen. Net zoals het ‘Roken is dodelijk’ dat in zwarte rouwletters op een sigarettenpakje staat. ‘Geldzucht is de wortel van alle kwaad’ (niet van Jezus, maar van zijn volgeling Paulus) is ook geschikt. Enge plaatjes van de hel zijn misschien wat teveel voor onze seculiere tijden. Maar wat dacht je van een AI-gegenereerde afbeelding van een paar rijke patsers die bij een dichte deur staan te kniezen, omdat ze niet binnen mogen, terwijl ze zich normaal overal met een VIP-behandeling naar binnen weten te kopen? Dat moet toch kunnen. Het doel heiligt de middelen.

Ik ben benieuwd of er een christelijke politicus voor dit idee te vinden is. Of misschien een van die andere politici die vast staan te popelen om hun grote liefde voor de joods-christelijke traditie in beleid om te zetten. Wat kan hen meer vreugde geven dan het bevorderen van de waarden van de Joodse stichter van de christelijke traditie en het ontmoedigen van praktijken die deze waarden vernietigen?

Of het effect zou hebben? Om ons te verlossen van de Mammon en het verlangen naar rijkdom, is vast meer nodig dan wat waarschuwende tekst bij reclames . Waarschijnlijk niet minder dan een wonder. Dat is dan weer de grote verrassing van Jezus. Bij Hem gebeuren er altijd van die onmogelijke dingen. Kort nadat Hij die onsterfelijke woorden over de kameel en het oog van de naald heeft gesproken, komt Hij een rijke tegen, die Hij zonder al teveel moeite door het oog van de naald kijkt – ja, echt: kijkt! Dat is het heerlijke hoopvolle verhaal van Zacheüs, de stinkend rijke hoofdtollenaar van de palmstad Jericho, die door Jezus uit een boom én uit zijn gouden kooi gekeken wordt.

Over dit verhaal mocht ik onlangs een inspiratiefilmpje maken voor het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Dat kun je hier kijken.
Het verhaal van de rijke jongeman en dat van Zacheüs vind je in de Bijbel in: Lukas 18:18-30 en 19:1-10.

Een ongelukkige fietser, een politicus, een dominee en de barmhartige vluchteling

In de Hollandse polder, waarin een herfstig zonlicht zacht over de vochtige weilanden valt, speelt zich een oude gelijkenis af.

In een kalm tempo reed een fietser over een kaarsrecht fietspad door het lege, vlakke land. De fietser floot een deuntje. Plotseling begon hij te slingeren, reed de berm in en kwam tegen een knotwilg tot stilstand. Hij viel achterover, zijn benen in het gras, de rest van zijn lichaam op het asfalt. Roerloos bleef hij liggen.

Foto: Sven Brandsma op unsplash.com

Toevallig fietste er een politicus over hetzelfde fietspad. Na een lange vergaderdag, met een podcast in de oren, verlangend naar huis, zag de politicus de fietser op het pad liggen en zoefde zonder vaart te verminderen door. Het blijft gissen naar de reden waarom de volksvertegenwoordiger geen halt hield bij de ongelukkige fietser.

Gelukkig voor de fietser verscheen er na een minuut of tien weer een fiets in de verte. Het was een dominee. Driftig trappend was deze op weg naar een bijeenkomst in de kerk, waarvan de toren in de verte naar de Hollandse hemel wees. Het blijft gissen naar de reden waarom deze zielzorger bij het zien van het slachtoffer een gilletje slaakte en remde, maar daarna de snelheid weer verhoogde en zonder om te kijken doorreed.

Niet veel later naderde er opnieuw een fiets, waarop zich een vluchteling door de polder verplaatste. Deze zag de noodlottige fietser op het pad liggen, kreeg medelijden en stapte bezorgd af. De vluchteling probeerde de man tevergeefs bij te brengen, belde 112 en bleef bij hem tot politie en ambulance arriveerden. De fietser werd in de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In de politiewagen werd de vluchteling meegenomen naar het bureau. Het blijft gissen naar de reden waarom de agenten de vluchteling oppakten. De meest voor de hand liggende reden is dat de barmhartige vluchteling zonder verblijfsvergunning in de Hollandse polder fietste en dus volgens de polderwetten strafbaar was.

Dit verhaal is een variant op de parabel of de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan, die Jezus ooit vertelde. Die gelijkenis was een prikkelend antwoord op de vraag van een vrome theoloog wie zijn medemens (die hij moest liefhebben) was (Lukas 10: 25-37). En ja, dat is ook vandaag in de Hollandse polder nog steeds een vraag: wie is mijn medemens, wat is medemenselijkheid, voor wie moeten wij barmhartig zijn? Laat wie oren heeft, horen!

Deze blog verscheen ook als opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad.

Een absurde uitvinding?

Regelmatig gebruik ik in een huwelijksviering een citaat van de Colombiaanse schrijver Gabriel García Márquez. Hij noemde het huwelijk ‘een absurde uitvinding, die slechts kan bestaan dankzij de oneindige genade van God.’ Toen ik een tijd terug die woorden weer in mijn mond nam, met een stralend jong echtpaar voor mijn neus in de kerk, sloeg echter de twijfel toe. Is het wel waar, wat de grote schrijver zijn lezers voorhoudt in zijn Liefde in tijden van cholera? Is het huwelijk eigenlijk wel zo absurd?

Foto: Wyron A op unsplash.com

In het genoemde boek heeft al het menselijk verlangen, getob en gefaal op het gebied van de liefde iets absurds, maar het stijve, uitgebluste huwelijk van de hoofdpersoon Fermina met de arts Juvenal spant daarbij de kroon. En er zijn genoeg huwelijken die op zo’n slappe, vrijwel leeggelopen ballon lijken. Als je daaraan denkt, is het niet moeilijk om de huwelijkse staat een hoogstaande, maar absurde menselijke uitvinding te vinden. Het huwelijk past sowieso niet zo goed in onze consumentensamenleving, die ons verslaafd heeft gemaakt aan verandering en onze verbeelding vormt om ook liefdesrelaties te zien als een product dat je individuele geluk moet dienen. Hoe absurd is een levenslange liefdevolle verbinding met die ene mens, terwijl de liefde en het leven wisselvallig en onzeker zijn? García Márquez heeft natuurlijk gelijk dat er veel genade van God nodig is om het geluk en de liefde in het huwelijk te bewaren. Een levenslang liefdevol huwelijk is een hele opgave. Niet voor niks eindigt in Nederland ongeveer een derde van de huwelijken in een echtscheiding – en van de huwelijken waaruit de liefde is weggevloeid worden geen cijfers bijgehouden. Maar betekent dat ook echt dat het huwelijk een absurde relatievorm is?

Voor alle duidelijkheid: het was niet het stralend gelukkige bruidspaar dat deze twijfel opriep. Al zegt de stralende vreugde van een bruiloft misschien wel iets over onze intuïtieve waardering van het huwelijk als iets moois en edels. Ik denk dat mijn twijfel aan het idee dat het huwelijk een absurde en moeilijke zaak is te maken heeft met het vijfentwintigjarig huwelijksfeest dat mijn vrouw en ik vorig jaar vierden. Zo’n jubileum heeft het voordeel dat je even stil staat bij je leven. Terugkijkend op die 25 jaar huwelijk, besefte ik hoe goed het is om je leven te delen met iemand die jij/jou door en door kent en vertrouwt. En dat de liefde die je voor elkaar hebt door een gezamenlijke geschiedenis van goede, kwade en gewone dagen gerijpt en gevormd is. Toen Jezus op de bruiloft van Kana van water wijn had gemaakt, zei men dat ze de beste wijn tot het laatst hadden bewaard. Zo kan de liefde in een huwelijk ook rijpen en groeien, zodat die met de jaren alleen maar beter wordt. Ik weet dat dit niet vanzelf gaat, weinig maakbaar is en ook mislukken kan. Liefde is een geschenk – de genade waarover García Márquez spreekt. Maar ze is wel een geschenk voor het echte leven, dat – zo heb ik ervaren – in een niet opzienbarend huwelijk van twee onvolmaakte mensen werkt en tot bloei kan komen. Als je dat beseft, voelt het huwelijk niet absurd, maar eerder natuurlijk.

Iemand vroeg de Australische zanger Nick Cave wat er nodig is om vrij te zijn. De kunstenaar Cave, die als geen ander de vrijheid van expressie, geloof en verbeelding zoekt en verdedigt, wijst op de paradox dat echte vrijheid voor hem alles te maken heeft met orde en begrenzing. Hij hanteert een strak dagschema – van 9 tot 5, alsof hij een kantoorbaan heeft – waarbinnen hij zijn teksten schrijft en de creativiteit en verbeelding ruimte krijgt. Datzelfde geldt voor hem ook voor spiritualiteit én voor de liefde. Het huwelijk, in zijn woorden ‘een gedurfde krachttoer van de menselijke verbeelding’, is een orde waarin de liefde juist vrij kan worden. Of, zoals alleen Cave het kan zeggen: ‘Freedom finds itself in captivity’ (vrijheid vindt zichzelf in gevangenschap). Zo bezien is het huwelijk niet absurd, maar juist de meest vrije vorm van liefde die er bestaat.
En dát klinkt in het vrije-liefde-universum van onze cultuur pas als een absurde en dwarse uitspraak. Daarom zal ik het nog een keer herhalen: het huwelijk is de meest vrije vorm van liefde die er bestaat!

Meer weten over Nick Cave? Luister bijvoorbeeld de aflevering over hem in de podcast Moderne profeten op Spotify of op de website (Seizoen 03, aflevering 1)

Ontwapen ons, o God

Vroeger speelde ik met soldaatjes, God,
plastic mannetjes, gehelmd en bewapend met vlammenwerpers, machinegeweren, handgranaten, en ook gewone geweren en pistolen (helaas, want die waren in mijn verbeelding minder gewelddadig).
Mijn leger had ook een paar tanks en later enkele zelfgebouwde en -beschilderde jachtvliegtuigen met bommen onder hun vleugels.
Ik was nog maar een kind, o God, en het geweld en de vernietiging van mijn legers waren ook kinderspel – er vloeide geen bloed en de schade bleef beperkt tot een gekneusd geweer of een afgebroken vliegtuigvleugel, die weer gelijmd kon worden.
En toch, ontferm U over dat kind, die kleine soldaat, verloren in het oorlogsspel.

Foto: Daraa, Syrië, door Mahmoud Sulaiman op unsplash.com 

Nu zie ik beelden van soldaten, God,
mensen van vlees en bloed, gehelmd en bewapend met dezelfde wapens als mijn vroegere speelgoedleger, maar dan in de versies 20.5, oorlog na oorlog doorontwikkeld, met de laatste technologische snufjes, computergestuurd en AI-gedreven, maar nog altijd dodelijk – dodelijker dan ooit.
U weet dat zij geen spel spelen, dat de kogels zich in lichamen boren en de bommen met vernietigend geweld ontploffen.
Daarom, o God, ontferm U over soldaten, die doden, gedood worden en anderen voor de dood beschermen, die op het slagveld slaan en geslagen worden of afgeslacht.

Nu zie ik beelden, God, van eindeloze rijen graven, van huilende moeders, van kapotgeschoten steden, van afgeknalde mensenlichamen als kadavers langs de weg,
nu zie ik een tiran dreigen met kernwapens, dat collectieve zelfmoordmiddel van de mensheid,
nu zie ik het geweld zich vermenigvuldigen met woede, zwanger van verse vijandschap en haat, doodsdriftig draaiend in de cirkel van oog om oog en bloed om bloed, gevangen in de wedloop van wapen op wapen.
O God, ontferm U, over bloedende mensen en gebroken steden en vergiftigde harten.

Ontwapen ons, o God,
wees de spelbreker in ons oorlogsspel,
laat het beeld van uw vermoorde Zoon, ons voor ogen komen,
gewapend met uw vrede en getekend door ons bloed.
Ontwapen ons, o God –
breek en ontwapen ons door uw Slachtoffer.
Amen

‘Zeg hej!’

Ik las dat men in het Zweedse Luleå een groetcampagne is gestart, om de inwoners van deze noordelijke stad aan te moedigen elkaar in het openbaar te groeten. Deze ‘Säg hej!’ (Zeg hallo!) campagne is bedoeld om de eenzaamheid onder de mensen tegen te gaan en een vriendelijker stad te creëren — wat geen overbodige luxe is, daar in het donkere, koude Noorden. Maar ook Amsterdam zou wel zo’n groetcampagne kunnen gebruiken, besefte ik deze week tijdens een wandeling door de stad.

Foto: Artem Bryzgalov op unsplash.com

Met een vrolijk humeur stapte ik maandag door de stad, die in het licht van een verlegen herfstzonnetje dampend lag bij te komen van de overvloed aan regen van de afgelopen weken. Die vrolijkheid, de bijbelse vermaning ‘Laat iedereen u kennen als vriendelijke mensen’ (Filippenzen 4:5; Paulus, die dit schreef, was voorwaar geen sombere zuurpruim!) en het kostbare zonlicht deden me besluiten tot mijn eigen kleine persoonlijke ‘Zeg hej!’-campagne. Maar ik merkte dat er in de stad nog een aantal hobbels te nemen is, wil dit vriendelijke groetoffensief kans van slagen hebben. Nog niet iedereen is in staat om een groet te ontvangen en/of te geven. Onderweg vielen me vijf situaties op, die het moeilijk maken om te groeten. Ik geef ze door als spiegel om even in te kijken.

  1. Je bent druk met wat er op het scherm van je mobiele telefoon te zien is. Daardoor zijn al je andere zintuigen in gebruik om een botsing te voorkomen, zodat je de vriendelijke persoon die je probeert aan te kijken en iets tegen je te zeggen totaal niet opmerkt.
  2. De mensen die je pad kruisen moeten om je aandacht concurreren met je hond, hetzij omdat je in de gaten moet houden waar je straks de poep moet opruimen, hetzij omdat je bang bent het onvoorspelbare beest uit het oog te verliezen, hetzij omdat je je verliefde blik niet van je trouwe viervoeter kan afhouden. Het is overigens ook mogelijk dat je tegelijk je hond én je mobiele telefoon aan het uitlaten bent. Met twee van zulke aandachtstrekkers kan er natuurlijk niets anders meer in het veld van je aandacht komen.
  3. Je hebt oortjes in of een koptelefoon op en je luistert met een zichtbaar binnenpretje naar een podcast, of je geniet met een naar binnen gekeerde blik van je favoriete muziek of je voert een luid of fluisterend telefoongesprek met een persoon op afstand. Alle begrip dat je in die noise-gecancelde privébubbel niet gestoord kan of wil worden.
  4. Je hebt vooral oog voor de omgeving. Het groen in het park, de scharrelende duiven op straat, het chaotische verkeer, de vliegtuigen in hun aanvlieg-file naar Schiphol, de overvolle prullenbakken bieden een zo prikkelend schouwspel, dat je die ene passerende stadsgenoot die contact zoekt voor een vriendelijk ‘hallo’ of ‘goedemorgen’ zomaar kunt missen.
  5. Je hebt geen behoefte aan mensen. Dat kunnen mensen van een bepaalde soort, mensen die jij niet zelf als gezelschap hebt gekozen of mensen in het algemeen zijn. Met die afkeer van of allergie voor mensen ben je met een wandeling over de openbare weg of door een park al best ver uit je comfortzone, waardoor menselijk contact er natuurlijk niet meer bij kan.

Maar sommigen deden die morgen wel mee. Ze groetten mij of ze lieten zich vriendelijk groeten en groetten terug. We zagen elkaar en lieten elkaar met het universele communicatiemiddel van de menselijke groet weten dat het goed is om er te zijn — gewoon omdat wij mensen zijn, die toevallig samen in dezelfde stad leven en elkaar tegenkomen. Dank jullie wel, lieve groeters! We gaan gewoon door met onze kleine ‘Zeg hej!’-campagne. Hopelijk zullen anderen zich bij ons aansluiten.

Paradijselijk naakt?

Zonder schaamte naakt rondlopen, is volgens de Bijbel een paradijselijke ervaring. ‘En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet,’ zo vertelt het paradijsverhaal (Genesis 2:25). Als de zonde echter zijn intrede doet en de mens het paradijs wordt uitgezet, ontstaat er schaamte. Daarom maakt God genadig kleding om de naaktheid van de mens te bedekken. De boodschap is helder: buiten het paradijs, in een wereld waar de begeerte en het kwaad aanwezig zijn, is de onschuld van ons naakte, kwetsbare lichaam verdwenen.

Adam en Eva, door de Antwerpse schilder Frans Floris I (1517-1570)

Nu de zomer over ons is neergedaald, proberen velen de paradijselijke staat zo dicht mogelijk te benaderen. Ze schamen zich niet wanneer ze op een stralende zomerdag hun blote benen, armen, buiken en torso’s tonen — met of zonder tattoo’s. Maar ik raak van al die publieke naaktheid altijd in verwarring.

Aan de ene kant roept het bij mij heimwee naar het paradijs op — naar een onschuldig leven waarin wij mensen elkaar naakt onder ogen kunnen komen, zonder het ingewikkelde seksuele begeren en zonder schaamte en angst. Al die halfblote lichamen zijn een verlangen naar helemaal gekend en gezien worden. Naar de liefde, waarin geen ruimte is voor angst (1 Johannes 4:17), want schaamte heeft met angst te maken.

Aan de andere kant ervaar ik al die naaktheid ook als een hopeloze en onmogelijke poging om naar de paradijselijke onschuld terug te keren. Het bijbelverhaal vertelt dat dit niet meer mogelijk is. Er staat namelijk een cherub met een vlammend zwaard voor de ingang van het paradijs. De dochters en zonen van Eva kunnen, nu zij goed en kwaad en kennen, niet meer terug. Daardoor krijgt de zomerse shortcut naar de onschuld van het paradijs óf iets tragisch, óf iets schaamteloos.

Dat laatste zag ik in de Albert Heijn bij ons om de hoek, waar een jongeman in zijn open ochtendjas met daaronder alleen ondergoed door een moedige winkelmedewerkster werd verzocht om een volgende keer minimaal een broek aan te doen. Ze had gelijk. In je onderbroek onder de mensen komen, is niet onschuldig, maar schaamteloos. Want deze supermarkt ligt niet in het paradijs, maar gewoon in de Amsterdamse Jordaan.

En het tragische ervaar ik in het feit dat mensen wel hun lichaam willen tonen, maar het zoveel moeilijker is om elkaar onze ziel te laten zien. In onze cultuur is de aandacht voor het lichaam (en dan vooral het mooie, jonge, strakke, gladde lichaam) vele malen groter dan de aandacht voor onze ziel. Die is in onze tijd op een hongerdieet gezet. Als ik al die lichamen zie, hoor ik de Franse oorlogspiloot en schrijver Antoine de Saint Exupéry (1900-1944) in een brief aan een generaal verzuchten: ‘Och, er is in deze wereld maar één enkel probleem: Hoe kan men de mensen het besef teruggeven van de geestelijke betekenis van hun bestaan.’

We hebben vandaag echt niet nog meer lichaam nodig om te tonen en naar te kijken. Nee, we hebben een schreeuwende behoefte aan ogen die ons aankijken en waarin we de ziel van een mens ontwaren en onze eigen ziel op het spoor komen.

Blijkt God ook in Qatar aan het werk

Vorige week zondag kwamen we in de stamboom van Jezus in het evangelie van Mattheüs de moeders van Messias tegen: Tamar, Rachab, Ruth, Bathseba. Ik zei in de preek dat hun plek in Jezus’ stamboom een teken is dat God niet alleen met brave mensen en op keurige plekken werkt.

Foto  Markus Spiske op Unsplash

Deze week kreeg ik een appje van een van de ouderlingen. Hij stuurde een bericht door over voetballer Cody Gakpo, die op het wereldkampioenschap voetbal in Qatar een bijbelclub begonnen is met zijn teamgenoten. Blijkt God toch aan het werk te zijn op dat toernooi van de schande dat ik om principiële redenen niet volg.

Dat was toch wel even slikken voor mij. Had ik uit morele verontwaardiging over het grote onrecht dat heeft plaatsgevonden bij de bouw van de stadions in de woestijn dapper gekozen om het toernooi te boycotten. Had ik eindelijk een keer consequenties verbonden aan mijn afkeer van de afgodische macht van de Mammon in onze wereld. Voelde ik bij elke wedstrijd die ik miste mijn morele gelijk groeien. Is God daar gewoon aan het werk met biddende, bijbellezende en getuigende multimiljonairs!

Het is dat ik net had gepreekt over die moeders van Jezus, die alle vier nogal rommelige of zelfs onfatsoenlijke levens kenden. Anders had ik God misschien wel tot de orde geroepen en Hem voor de voeten geworpen dat Hij zich in dat Babylon aan de Golf toch niet kon inlaten met die miljonairs, in dienst van koning Voetbal en godje Mammon.

Kort daarna luisterde ik een podcast over de Amerikaanse predikant Tim Keller, waarin een opmerking van de schrijfster Flannery O’Connor langskwam: ‘Moralisme is een hele goede manier om Jezus uit de weg te gaan.’ Au!

Ik kijk nog steeds geen wedstrijd en de kater die de oranjefans op een groot toernooi steevast voor hun kiezen krijgen, is me ook bespaard gebleven. Maar ondertussen ben ik wel benieuwd wat God met die voetballers — in zijn wonderlijke en misschien ook wel een beetje irritante genade — aan het doen is. De God van Tamar en Rachab blijkt immers ook de God van Cody en Memphis te zijn.

Help, de toeristen zijn terug!

Een collega van mij grapte dat met Pasen de toeristen ook weer waren opgestaan. En gelijk had hij. Het is inderdaad weer een vanouds gezellige drukte in het als UNESCO-werelderfgoed geclassificeerde centrum van Amsterdam. In parken en winkelstraten hoor je weer de kakofonie van talen, op de grachten moet je weer oppassen voor de colonnes Zuid-Europeanen die zich met de fietsvaardigheden van een kleuterklas door de stad verplaatsen en rond het Anne Frank Huis waan je je opnieuw in de Efteling.

Foto: Angelina Davydova op Unsplash

Het oude normaal is dan toch echt terug. Na twee jaar pandemie en alle onrust en onzekerheid in de wereld geeft dat ook wel het geruststellende gevoel dat niet alles veranderd is. En ik neem aan dat de mensen die voor hun brood afhankelijk zijn van het toerisme opgelucht ademhalen dat de citytrippers en dagjesmensen nu weer in groten getale in de stad verschijnen.

Maar om eerlijk te zijn stemt de aanblik van die hordes toeristen mij niet echt vrolijk. En dan gaat het me niet eens zozeer over de overlast. De losgeslagen land- en stadgenoten die op Koningsdag denken dat de Jordaan één groot urinoir is, zijn een ergere plaag. En wat zou ik klagen over toeristen, als ze in Oekraïne lijden onder een stroom van gewapende bezoekers die hun land komen slopen? Nee, over de overlast zal ik zwijgen.

Als ik de toeristen als lemmings door de stad zie trekken, kijk ik in een spiegel waarin ik een beeld van mezelf ontwaar. Het massatoerisme is immers één van de dominante uitingen van onze westerse levensstijl, gericht op het geluk van eten, drinken, spullen en entertainment. Met Pasen werd duidelijk dat het corona-virus die manier van leven niet echt heeft aangetast. De hoop op een nieuw normaal, die in 2020 even de kop op stak, is samen met de opgewonden corona-demonstranten uit ons leven verdreven. De oude gewoontes en hardnekkige patronen van onze westerse levensstijl bleken zoals gevreesd sterker.

Als ik goed in die spiegel van de toeristen kijk, weet ik niet of ik moet lachen of huilen. Hoe lachwekkend is het spektakel van al die mensen die, met identieke kleding en schoenen aan, hun smartphone als de afstandbediening van hun bestaan in de hand, op weg zijn naar dezelfde hotspots? Hoe bizar zijn de pretpark-taferelen voor het huis waar tijdens de Tweede Wereldoorlog een Joods meisje verstopt zat? Hoe angstaanjagend leeg is het eentonige schouwspel van de etende, drinkende, selfies en foto’s makende, door de stad slenterende massa niet? ‘De aanwezigheid van toeristen holt een bijzondere plaats uit. De vakantie maakt bijzondere plaatsen leeg,’ schrijft de Amerikaanse theoloog William Cavanaugh (in het Engels: ‘vacation vacates particular places’)

In deze spiegel kijkend, staar ik in de leegte van de toeristische levensstijl — constant op zoek naar vulling van je leven, terwijl je op deze manier je leven juist uitholt en de plaatsen waar je komt leeggezogen achterlaat, op zoek naar weer een nieuwe belevenis op een volgende plek. De overvolle toeristische plekken ademen, ondanks de drukte en reuring, leegte uit.

Hoe lang zullen wij en onze vermoeide, vervuilde aarde dit oude, lege normaal nog volhouden? Laten we bidden dat we van toeristen pelgrims zullen worden. Pelgrims die op reis gaan naar plekken en ervaringen die je leven diep veranderen en vullen met liefde en wijsheid. Pelgrims die de dwaze en gelovige lef hebben om op citytrip te gaan naar het nieuwe Jeruzalem, het Mokum dat stralend van leven ons onrustige zoeken en verlangen zal verzadigen.

Nu nog geen hoop

Nog altijd kan de wereld nieuw beginnen
in ieder kind kan het opnieuw beginnen.

Dit zijn regels uit het gedicht ‘Het kind’ van Muus Jacobse. Dit gedicht uit 1936 begint somber:

Ons is geen toekomst en geen keus gelaten:
wij moeten voort, verward en hulpeloos
.

Ik moet vaak aan deze woorden denken als er een kind wordt gedoopt en laatst nog toen ik twee keer kort na elkaar hoorde van koppels die geen kinderen op de wereld wilden zetten, omdat ze geen toekomst voor hen zagen. Een consequente gevolgtrekking van een breed gevoelde hopeloosheid over de toestand en toekomst van planeet en mensheid. Een hopeloosheid waar geen kind tegenop gewassen is.

Foto ‘Beauty in Decay‘ van Annie Spratt op Unsplash

Hebben we nog hoop? Dat lijkt me een eerlijke vraag voor het nieuwe jaar. Dat we hoop nodig hebben, hoor je overal in deze crisistijd. En in de kerk hebben we toch hoop? Moeten we die toch ook delen? Vieren we niet iedere zondag het onmogelijke, hoopvolle gebeuren van Pasen? Hebben we niet een Bijbel vol verhalen en beloften van hoop? Jawel, maar de vraag is hoe die hoop vandaag hoop voor ons en onze buren en onze aarde wordt. Moeten we dan niet eerst de hopeloosheid goed in de ogen kijken en tot ons laten doordringen?

Als we dat niet doen is de kans groot dat de hoop die we koesteren en delen valse hoop is of, erger nog, goedkoop, makkelijk optimisme. Natuurlijk kunnen we handelaars in de hoop worden — er is vraag genoeg — en ons product mooi inpakken en met feel-good reclame in de markt zetten, maar als het geen echte hoop is, zijn we leugenaars en fraudeurs van het wrede soort.

De Engelse schrijver en ‘prins van de paradox’ Gilbert Keith Chesterton schreef: ‘hoop is hopen als de dingen hopeloos zijn of het is helemaal geen deugd.’ Ik denk dat Chesterton met deze woorden zijn dikke vinger bij de bijbelse betekenis van de hoop legt. Hoop komt op uit crisis en teleurstelling, zij is de bloem die op het nulpunt groeit, de deugd die juist in de hopeloosheid geleerd en geoefend wordt. Zoals Noach de duif van de hoop pas losliet na de zondvloed en niet voordat het begon te regenen.

Misschien zijn goedkoop optimisme en als hoop verpakte gemakzucht wel een grotere vijand van echte hoop dan hopeloosheid en wanhoop. En zou het daarom niet goed zijn dat we dit jaar het woord ‘hoop’ eerst een tijdje inslikken en ruimte maken (ook in de kerk) voor het nulpunt — voor wanhopen, klagen, schamen, niet weten, pessimisme, ons verlies nemen en bang zijn voor de toekomst? Er is voor alles een tijd, schreef de Prediker (3:1-8), ook voor rouwen, verliezen en zwijgen.

Ik ben niet bang dat we zo de hoop kwijtraken en in wanhoop wegzinken. De apostel Paulus eindigt zijn hooglied van de liefde (1 Korintiërs 13) met de troost en geruststelling dat geloof, hoop en liefde ‘blijven’. De hoop blijft — als gave van God die Hij zal geven op punt nul, aan hen die hopeloos zijn en opnieuw willen en zullen beginnen.

Deze blog verscheen als nieuwjaarsbijdrage in Kerk in Mokum (januari 2022)

Zwarte vrijdag

‘Zwarte vrijdag’ klinkt mij wat griezelig in de oren. Zet het in een rijtje met zwarte weduwe, zwarte dood, zwarte kat en zwarte zaterdag, en je vreest horror en ellende. Maar in een ander rijtje krijg je er al weer andere gedachten bij. Zwarte panter, zwarte gospel en het Zwarte Woud roepen eerder bewondering op. Nu speelt de gevoelswaarde van het zwart van deze vrijdag niet zo’n grote rol, omdat we deze vrijdag alleen in het Engels kennen als ‘Black Friday’ — een nieuwe hoogtijdag die van over de Atlantische Oceaan onze novembermaand is binnengewaaid.

Foto door Ashkan Forouzani op Unsplash

Black Friday is de vrijdag na het Amerikaanse Thanksgiving, die als vrije dag in het teken van shopping staat. De verkeersdrukte op die dag schijnt te hebben geleid tot de naamgeving. Frankrijk heeft zwarte zaterdagen en zondagen in de zomervakantie, als de autoroutes vollopen met auto’s en caravans, de VS heeft een zwarte vrijdag met stormlopen op koopjes en files voor de kassa’s in megastores. En die zwarte dag is sinds een jaar of vijf overgewaaid naar Europa. Dat zal wel te maken hebben met de opkomst en concurrentie van de wereldwijd opererende webwinkels en de strategie van winkeliers om ons steeds vroeger en vaker te verleiden tot eindejaarsinkopen.

Black Friday heeft in de VS nog iets van de tweede Thanksgiving Day, zoals de tweede feestdagen in Nederland, maar bij ons is het een louter commerciële dag, een feest ter ere van het consumeren. Daarmee voelt deze vrijdag als een verarming van onze kalender. Ook bij Sinterklaas en Kerst speelt de commercie natuurlijk een grote rol, maar dat zijn toch in de eerste plaats feestdagen met een andere betekenis en invulling dan shopping. Al gun ik ieder winkelier een goede omzet en begrijp ik ook het genot van shopping, toch vraag ik me af of deze feestdag van het shoppen echt een verrijking op onze kalender is.

Het is wonderlijk dat deze nieuwe feestdag vrijwel geruisloos wordt geaccepteerd, terwijl aandacht voor Islamitische feestdagen op onze kalender zo gevoelig ligt in ons land. Ook zijn er heel wat christenen die zich terecht verzetten tegen de viering van Halloween (een feest dat trouwens ook uit de Engelstalige wereld is overgewaaid), terwijl er bij dit shoppingsfeest weinig alarmbellen gaan rinkelen. Het gemak waarmee deze dag onze kalender en ons leven verovert, laat iets zien van het aanzien en de macht van de god van deze feestdag, de Mammon.

Ik vraag me af op welke manier je het beste kan reageren op de opkomst van Black Friday. Een boycot? Een ludieke tegenactie, zoals de Dominicanen in Zwolle een Black Friarday organiseren waarop je in hun kerk een ‘parcours van eenvoud’ kan lopen? Of tegelijk met Black Friday ook Thanksgiving op onze kalender invoeren? Daarvoor hoef je alleen de protestantse dankdag voor gewas en arbeid een paar weken (en in Zeeland zelfs maar één dag) later te houden. Ik zou denken dat je na de jaarlijkse dankdonderdag, waarop je dankbaar hebt gevierd wat je in het afgelopen jaar allemaal hebt ontvangen, geen behoefte hebt om direct weer te gaan kopen. Maar dat is waarschijnlijk te naïef gedacht.