Kerst met Jozef

Hij is de man die in de schaduw staat, de stille, trouwe man op de achtergrond van het kerstgebeuren. In de Bijbel is hij letterlijk stil. Er komt geen woord uit zijn mond (met één uitzondering; daarover meer aan het eind). Hij is geen prater dus. Geen man van grote woorden. Meer een man van het oor dan van de mond. Hij is zo druk met luisteren en gehoorzamen, dat hij bijna niet meer aan spreken toekomt. Jozef is de stille man, in de stille, heilige nacht van Kerst.

Broeder Joseph Belling OSB: Jozef de horende; artway.eu

In het evangelie van Lukas komt hij niet uit schaduw van Maria, zijn vrouw. Zij spreekt, zij zingt, zij bewaart de woorden en de gebeurtenissen in haar hart. Hij staat op de achtergrond erbij, als de steunpilaar van zijn vrouw die de hoofdrol vervult bij de geboorte van Gods Zoon op aarde. Bij de evangelist Mattheüs komt Jozef wat meer uit de verf. Maar het beeld dat je bij Mattheüs van hem krijgt is hetzelfde als bij Lukas: een stille, trouwe en dienstbare man, die luistert als er iets van hem wordt gevraagd.

Als Jozef merkt dat Maria zwanger is, maar weet dat het kind onmogelijk van hem kan zijn, besluit hij haar onopgemerkt te verlaten, om haar niet in de problemen te brengen. Het is dat de engel van God hem in een droom op andere gedachten brengt, anders was hij nog voor Kerst stilletjes vertrokken en hadden we nooit meer iets van hem gehoord. Maar hij luistert naar de engel. Hij trouwt met zijn Maria en neemt haar Kind aan als zijn zoon.

Ook na de geboorte komt hij steeds pas in actie als er een engel in zijn dromen verschijnt. Eerst om te vluchten voor het moordcommando van koning Herodes en asiel aan te vragen in Egypte. Daarna zijn het twee dromen die hem weer in beweging zetten, vanuit het asielzoekerscentrum terug naar het land Israël en dan naar Galilea, ver weg van de macht van het koningshuis van Herodes.

Die stille Jozef is dus geen stilzitter. Hij is vrijwel altijd op reis in de Bijbel. Het tekent zijn dienstbaarheid. Onderweg met zijn vrouw en het Kind, op de vlucht en zoekend naar een veilige plek. We zien hem steeds weer opstaan, alles inpakken en uitpakken en maar zeulen met dat Kind, dat niet eens van hem is.

Als we Kerst met Jozef vieren, beseffen we de betekenis van die stille, dienstbare mensen, die zonder ophef luisteren en hun geloof niet met mooie, grote woorden of met heftige emoties uiten, maar met hun handen en voeten. De pakezels die de Zoon van God over de aarde torsen en daarna weer verdwijnen als hun werk is gedaan. Laten we hen niet vergeten – zij vormen de grote meerderheid van het volk van God.

Al die Jozefs leven dus in dienst van de Zoon van God. De keer dat we Jozef toch horen spreken is het moment dat het Kind van Maria geboren is en hij Hem zijn naam geeft: Jezus. Het is tekenend voor deze stille man. Hij gaf Hem de naam Jezus, wat ‘de HEER redt’ betekent. Jozef zal de wereld niet redden. Zonder de engelen in zijn dromen kan hij zichzelf en zijn gezin niet eens redden. God is Redder.

In de stille, heilige nacht van Kerst is God in dat wonderlijke Kind bij ons mensen gekomen om ons te redden. Jozef kan het alleen maar laten gebeuren door er op zijn eigen trouwe manier in te geloven en er stil en stug aan mee te werken. Dat is Kerst met Jozef.

Het verhaal van Kerst waarin Jozef een rol speelt is in de Bijbel te vinden in Mattheüs 1:18-25 en 2:13-23 en in Lukas 2:1-7.
Hilbrand Rozema schreef een gedicht over de trouwe, stille Jozef: ‘Ode aan Jozef’. Het is te hier te beluisteren.


Deze blog verscheen in iets gewijzigde vorm ook als overdenking in De Waarheidsvriend, het blad van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland.

Het wonder van een rijke kameel

Volgens Jezus kun je beter arm dan rijk zijn. Rijkdom is namelijk een groot gevaar voor je ziel en zaligheid. Wanneer Hij een oprecht vrome, rijke jongeman teleurgesteld ziet afdruipen, omdat Hij deze heeft opgedragen al zijn bezittingen te verdelen onder de armen, horen we Hem verzuchten: ‘Wat is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen te gaan. Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.’

Afbeelding: YouTube; Staatsloterij (bewerkt)

Die oneliner over de kameel en het oog van een naald zou – bedacht ik me – best geschikt zijn als waarschuwing bij reclames voor beleggingsproducten en loterijen. Net zoals het ‘Roken is dodelijk’ dat in zwarte rouwletters op een sigarettenpakje staat. ‘Geldzucht is de wortel van alle kwaad’ (niet van Jezus, maar van zijn volgeling Paulus) is ook geschikt. Enge plaatjes van de hel zijn misschien wat teveel voor onze seculiere tijden. Maar wat dacht je van een AI-gegenereerde afbeelding van een paar rijke patsers die bij een dichte deur staan te kniezen, omdat ze niet binnen mogen, terwijl ze zich normaal overal met een VIP-behandeling naar binnen weten te kopen? Dat moet toch kunnen. Het doel heiligt de middelen.

Ik ben benieuwd of er een christelijke politicus voor dit idee te vinden is. Of misschien een van die andere politici die vast staan te popelen om hun grote liefde voor de joods-christelijke traditie in beleid om te zetten. Wat kan hen meer vreugde geven dan het bevorderen van de waarden van de Joodse stichter van de christelijke traditie en het ontmoedigen van praktijken die deze waarden vernietigen?

Of het effect zou hebben? Om ons te verlossen van de Mammon en het verlangen naar rijkdom, is vast meer nodig dan wat waarschuwende tekst bij reclames . Waarschijnlijk niet minder dan een wonder. Dat is dan weer de grote verrassing van Jezus. Bij Hem gebeuren er altijd van die onmogelijke dingen. Kort nadat Hij die onsterfelijke woorden over de kameel en het oog van de naald heeft gesproken, komt Hij een rijke tegen, die Hij zonder al teveel moeite door het oog van de naald kijkt – ja, echt: kijkt! Dat is het heerlijke hoopvolle verhaal van Zacheüs, de stinkend rijke hoofdtollenaar van de palmstad Jericho, die door Jezus uit een boom én uit zijn gouden kooi gekeken wordt.

Over dit verhaal mocht ik onlangs een inspiratiefilmpje maken voor het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap. Dat kun je hier kijken.
Het verhaal van de rijke jongeman en dat van Zacheüs vind je in de Bijbel in: Lukas 18:18-30 en 19:1-10.

Ik mis God

Drie woorden als een tackle op mijn ziel. Ik las ze in een boek van dichter Lieke Marsman, viel stil en dacht: dit is de scherpste geloofsbelijdenis die ik in tijden heb gehoord. “Ik mis God.” Marsman schreef die woorden in een periode dat ze werd bestraald vanwege kanker en haar leven werd beheerst door fysieke pijn. In een stukje over hoe de pijn haar in de greep houdt, verschijnen daar die drie woorden uit het niets – of beter: ze barsten uit de pijn. “Ik mis God.” Dan legt ze het nog even uit: “Ik wilde hier schrijven dat ik terugverlang naar die ‘spirituele gevoelens’ die ik had in de maanden na mijn doodvonnis, dat vreemde dobberen op iets hogers. Wat eruit kwam: ik mis God. Dat dekt de lading.”

Die woorden grepen me dus bij de keel. Het is zo zuiver geformuleerd. Pijnlijk zuiver, als het scherpe randje van een vel papier waaraan je je vinger opensnijdt. “Ik mis God.” En ik dacht: dat doe ik ook. Ik mis God – niet altijd, maar wel vaak. En soms heel hard.

Ik mis God in mijn drukke, oppervlakkige leven, waarin God als zand door mijn vingers glijdt. Ik mis God ook in de kerk en in al mijn comfortabele, mooie woorden over God. Ik mis God als ik lees van de godverlaten plekken en de goddeloze mensen op deze aardbol. Ik mis God in het kapotgeschoten Gaza en in de stijgende defensieuitgaven. Ik mis God in gepijnigde en murwgeslagen mensen en in de leegte van de mensenmassa. Maar misschien nog wel meer als het licht van de lentezon over de stad valt. Licht en schoonheid doen namelijk pijn zonder God. Ik mis God. Dat dekt de lading.

Foto:  Jan Huber op unsplash.com

Het voelt dus als geloof. Al aarzel ik ook wel om het geloof te noemen. Het kan ook een armzalig en ondankbaar geloof zijn. De luxe van het gemis van een verwend mens. Maar toch is het volgens mij geen ongeloof, zelfs geen twijfel of onzekerheid. Het is een gemis en een verlangen, niet zonder liefde.
Ik mis U.
Het is een gemis dat er is en dat ook bij geloven hoort. In de Bijbel wordt God evenzeer gemist als geprezen en minstens net zo vaak gezocht als gevonden.

Het gemis van God heeft zelfs een plek in het hart van het christelijk geloof. In de woorden uit de tweeëntwintigste Psalm, die Jezus in de mond nam toen Hij aan het godverlaten kruis hing te lijden. “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” Dit is toch een schreeuw van gemis? Jezus, Gods geliefde Zoon, miste God. Over de betekenis van Jezus’ lijden en dood is veel meer te zeggen en te geloven (en theologisch het hoofd te breken). Maar dat neemt het kale feit niet weg, dat Jezus God miste en zich door Hem verlaten voelde. Ik mis God. Dat dekt ook hier de lading.

Het maakt mijn gelovige gemis niet fijner of gemakkelijker, maar het troost wel. Als je God mist, ben je misschien dichterbij God dan je denkt. En het geeft hoop, dat God toch wel weer verschijnt. Altijd weer wordt het Pasen.

Het genoemde boek van Lieke Marsman is: Op een andere planeet kunnen ze me redden (Uitgeverij Pluim, 2025). Het citaat is te vinden op bladzijde 49.

Kind op kousenvoeten

Een klein meisje waggelde op kousenvoeten de kerkdienst uit. Haar schoenen tegen de borst geklemd, voorzichtig haar evenwicht bewarend, verdween ze na de doop van haar broertje of zusje naar de oppasruimte. Ik viel even stil op de preekstoel, alsof ik een engel zag.

Foto: Marjorie Bertrand op unsplash.com

Ik moest denken aan Jezus, die de kinderen omhelsde en zegende en een kind in het midden van zijn egotrippende volgelingen zette, om hun ogen te openen voor de nederigheid van God. De eeuwige God, die verrassend aanwezig blijkt te zijn in de kleinen en wiens koninkrijk alleen bereikbaar is voor de kinderen en degenen die op kinderen lijken.

Mijn ogen bleven hangen bij de schoenen die ze voor haar buik had geklemd. ‘Doe je schoenen uit, want de grond waarop jij staat, is heilig,’ hoorde Mozes God zeggen toen deze aan hem verscheen bij de brandende braamstruik in de woestijn. Als een kleine Mozes had deze peuter hier in het huis van God haar schoenen uitgedaan. Op kousenvoeten ging ze, met een heilige ernst en eenvoud, helemaal op in haar stapjes achter haar oma aan.

Dit beeld ontroerde me. Dat is niet zo gek natuurlijk. Kleine kinderen raken al snel een snaar — de eenvoud, de onschuld en het leven dat ze uitstralen kan zelfs pijn doen aan je oude, levenswijze en illusie-arme hart. Maar het was niet alleen ontroering. Het was ook een soort openbaring van iets dat je eerder kan zien en voelen dan onder woorden brengen. Als ik er dan toch woorden voor moet zoeken, dan zou ik zeggen: liefdevolle eerbied.

Eerbied of ontzag is een houding die ons mensen past als we God ontmoeten of zoeken. God is immers God. Wie God ontmoet, wordt geconfronteerd met een hogere, oneindig grotere werkelijkheid, die ontzag oproept en eerbied vraagt. ‘Doe je schoenen van je voeten, dit is heilige grond!’ Alleen is die eerbied geen reden tot angst, paniek of kruiperigheid. En de eerbied voor God is ook niet hetzelfde als de adoratie die sommigen voor celebrities ten toon spreiden. Het is de eerbied van het kind, dat op kousenvoeten, in heilige zelfvergetelheid en met een simpel vertrouwen bij God komt.

Het verhaal van Mozes die God ontmoet en zijn schoenen moet uitdoen, vind je in Exodus 3. Over Jezus en de kinderen lees je in het evangelie van Markus: hoofdstuk 9:33-37 en 10:13-16.

Tranen

Een tijdje geleden klonk er luid geween in de Jordaan. Er liep een huilend kind door onze straat. Het kind hield zich niet in en het smalle straatje waar ik woon, zorgde voor ideale geluidsversterking. Een vrouw, ik nam aan de moeder, kwam achter het huilende kind aan in een poging om het tot kalmte en stilte te manen. Uit het raam kijkend, voelde ik de plaatsvervangende schaamte. Ik had met haar en het kind te doen. Huilen doe je niet in het openbaar, zo hebben we immers afgesproken. Behalve in een moment van publieke rouw, zoals een wake of een stille tocht.

Foto door Samuel Austin op unsplash.com

Die schaamte over tranen kom ik ook wel in de kerk tegen. Dat mensen niet naar de kerk komen of met vrees en beven in de kerk zitten, omdat ze tijdens de kerkdienst de tranen niet kunnen tegenhouden en dat vervelend en beschamend vinden. Ik herken die vrees. Je wilt niet voor iedereen te kijk zitten met je verdriet. Maar het is ook goed om tegen elkaar te zeggen dat we ons niet hoeven te schamen voor onze tranen — niet voor anderen en al helemaal niet voor God. Tranen horen bij het leven en ook bij geloven. Jezus prijst zelfs ‘de treurenden’ zalig en als Hij bij Jeruzalem aankomt, dan huilt Hij openlijk om het tragische lot van de stad die Hij voor zich ziet liggen. Jeruzalem, de stad van de vrede, die niet weet wat tot haar vrede dient. Tranen horen bij Jezus, de Man van Smarten, en dus ook bij God, als we geloven dat Hij het beeld van God is.

Sterker nog, ik denk dat tranen ook een weg naar God zijn. In de woorden van de woestijnvader Hyperichius: ‘De oplettende monnik werkt nacht en dag om onophoudelijk te bidden, maar als zijn hart is gebroken en tranen laat vloeien, roept dat God uit de hemel naar beneden om zich te ontfermen.’ Het is een menselijke ervaring dat huilen ons leven open en zacht kan maken. En andersom is het ontbreken van tranen vaak een teken dat je murw, kapot of onverschillig bent. De oude woestijnvader vertolkt de ervaring dat verdriet een opening kan zijn waarlangs Gods genade en ontferming kunnen afdalen en je leven openbreken. Waarom zou je je dan nog schamen voor je tranen, als God ze niet ziet als een belemmering of zwakte, maar als een deur waardoor Hij kan komen? 

De woorden van Jezus zijn te vinden in Mattheüs 5:4 en Lukas 19:41-42. De uitspraak van Hyperichius komt uit The Desert Fathers: Sayings of the Early Christian Monks (Penguin Classics 2003) blz. 15.

Deze blog verscheen ook op First Love van de IZB.

De reden is Jezus

Laatst vroeg iemand me waarom ik geloofde. Bij die vraag val ik altijd stil. Ja, waarom geloof ik? Ik heb daar geen snel, simpel antwoord op. Er zijn zoveel redenen om te geloven. En hoe belangrijk zijn redenen eigenlijk voor mijn geloof? Misschien is geloven wel net zoiets als leven: dat doe je gewoon of je daar nu een goede reden voor hebt of niet. En meestal voel ik me ook wat overvallen door die vraag, die behoorlijk dichtbij komt. Het waarom van mijn geloof raakt de intimiteit van mijn ziel en leven.

Foto: deur van de Sagrada Familia, Barcelona, door Alexander Awerin on Unsplash

Maar goed, zwijgen of reageren met een paar algemeenheden voelt ook als een zwaktebod. In de stilte na de vraag zoek ik dus naar woorden die echt zijn voor mij en die tegelijk iets kunnen betekenen voor de ander. Vaak kom ik niet echter verder dan één woord. Een naam: Jezus. Uiteindelijk is dat, als ik eerlijk ben, ook de diepste en laatste reden waarom ik geloof: de persoon zonder wie mijn geloof kleurloos, leeg en misschien ook wel dood zou zijn. De persoon van Jezus, zoals die verschijnt in wat de eerste getuigen van Hem hebben gezien, gehoord en ervaren en opgeschreven in de Bijbel.

Die Jezus is zo goddelijk levend, zo goed, zo echt, zo anders ook. Hoe Hij tussen de mensen aanwezig is en met de zondaars en de vromen, de armen en de rijken, de zieken en gezonden omgaat. Tegelijk goddelijk en menselijk, zowel genadig als streng, sterk en gebroken ineen. Die Jezus uit de bijbelverhalen is gaan leven. Hij is niet langer een historische figuur of een personage uit de evangeliën alleen, maar verschijnt ook in mijn leven en omgeving, waar Hij — net als ooit — verwondering en liefde, irritatie en vrees, geloof en ongeloof oproept. Dat allemaal door elkaar, want Jezus is niet het vrome, keurige antwoord op alle vragen en problemen of de poeslieve knuffelbeer voor rustzoekende zielen. Hij is de Zoon van God en de ware mens.

Ik herken me wel in wat de Russische schrijver Dostojevski bekende over zijn in het ‘dodenhuis’ van een Siberische gevangenis gevonden geloof: ‘Ik ben een kind van mijn tijd, een kind van ongeloof en twijfel, dat ben ik altijd geweest en zal ik blijven (dat weet ik) tot ze het deksel op mijn doodskist leggen. Maar ondanks dat alles is er niets wat prachtiger, dieper, sympathieker, verstandiger, moediger of volmaakter is dan Christus. Bovendien, als iemand erin zou slagen mij te bewijzen dat Christus buiten de waarheid stond, zou ik eerder bij Christus blijven dan bij de waarheid.’ Veel sterker kun je het niet zeggen, dat de laatste en diepste reden van je geloof gewoon Jezus is.

Het citaat van Dostojevski komt uit: Alex Christofi, Dostojevski en de liefde: een intiem portret van de beroemde Russische schrijver (Amsterdam 2021) blz. 85.
Deze blog verscheen ook bij FirstLove van de IZB

Kleingelovigen

Ik zou zo graag een groot geloof willen bezitten. Zo’n geloof dat bergen kan verzetten. Naast minder zuivere motieven als roem en een hang naar het wonderlijke, denk ik dat dit verlangen vooral te maken heeft met kwaad en lijden dat me raakt. Er zijn zoveel bergen die in Gods Naam verzet moeten worden. Grote bergen in de wereld. Heuvels in de kerk. En misschien nog wel het meest: de talloze bergjes kwaad en ellende, die het leven van mensen zo hard en zwaar kunnen maken. Ik bid om veel en groot geloof onder ons. Geloof dat met kracht het leven — lichamelijk, geestelijk en relationeel — herstelt en bewaart. Maar als ik eerlijk ben, behoor ik tot de kleingelovigen.

Foto Jonas Stolle op Unsplash

Dat woord me viel me laatst op. ‘Kleingelovigen’. Wat een raar woord dat eigenlijk is. We horen het in de Bijbel alleen uit de mond van Jezus en vrijwel uitsluitend bij de evangelist Mattheüs. Jezus noemt zijn leerlingen ‘kleingelovigen’ als ze zich zorgen maken over eten, drinken en kleding, als ze in de storm op het water voor hun leven vrezen of als ze niet in staat zijn om een onreine geest uit te werpen. In die situaties is hun geloof te klein en te schamel. Ze vertrouwen niet op Gods zorg en kunnen ook niets betekenen voor anderen. Je hoort Jezus zuchten en je ziet Hem gefrustreerd zijn hoofd schudden, als Hij zijn leerlingen op zulke momenten ‘weinig-gelovigen’ noemt — in het Engels mooi vertaald met ‘you of little faith’.

Waar ik hoop uit put is het feit dat Jezus die kleingelovige leerlingen toch gelovigen noemt. Hun geloof is te beperkt om zoden aan de dijk te zetten. Het is een geloof van niks en ik denk dat Hij die amateurs met hun armzalige weinig-geloof af en toe wel achter het behang kan plakken. Maar dat doet Hij niet, want als er één ding is waar Jezus zich niet voor kan afsluiten, dan is dat geloof. Geloof raakt zijn zwakke plek, zijn goddelijk grote hart, dat Hem onder ons mensen — ongelovigen en kleingelovigen en gelukkig ook wat grootgelovigen — heeft gebracht en gehouden. 

Dan maar een kleingelovige. Dat is beter dan helemaal niet meer of slechts half geloven. En als ik dan toch met mijn kleingeloof bij Hem moet zijn, dan zal ik zoveel mogelijk bergen meenemen naar de zwakke plek van Jezus. Wie weet wat Hij ermee doen zal.

De bijbelgedeelten waar ik naar verwijs zijn: Mattheüs 6:25-34, 8:23-27 en 17:14-21.
Deze blog verscheen ook bij First Love van de IZB

Vreugde om de regenboog

Ik had mijn fiets gestald achter het Amsterdamse Centraal Station aan het water. Het was een grijze, troosteloze middag. Een soft-filter van lichte miezerregen lag over de wereld. Aan de overkant van het IJ zag ik tot mijn verbazing een regenboog boven de stad. Omdat zowel de regen als de zon, die beide nodig zijn voor de openbaring van dit natuurverschijnsel, nauwelijks merkbaar aanwezig waren, had ik het gevoel dat deze regenboog er niet hoorde te staan. Ik bleef even staan kijken naar de boog van fletse kleuren in het grauwe mengsel van wolken, stad en water.

Foto (niet de regenboog waarover deze blog gaat) Pedro Cunha op unsplash.com

Een regenboog roept bij mij en veel anderen positieve gevoelens op (net als verse sneeuw en kleine kinderen dat doen), maar dit verrassende exemplaar maakte me gewoon blij. Ik voelde een scheutje vreugde, waardoor ik mijn reis het station in lichter en vrolijker vervolgde.

Het is vast een beroepsafwijking om hier even bij stil te staan en er diepzinnige gedachten bij te krijgen. Maar dat zij dan zo. Eén van de wonderlijkste geboden uit de Bijbel schoot door mijn hoofd: ‘Verblijd u altijd in de Heer; ik zeg het opnieuw: verblijd u!’ (Filippenzen 4:4) Het blijft een vreemd gegeven dat de apostel ons opdraagt om blij te zijn, zelfs altijd blij te zijn. In sommige omstandigheden voelt dat zelfs wreed. Tegelijk is het ook prachtig: een gebod om blij te zijn, om je te verheugen. Waar elders vind je dat eigenlijk? 

Door de vreugde die de regenboog mij onverwachts schonk, begreep ik opeens weer iets meer van deze opdracht tot blijdschap. De apostel gaat ervan uit dat er een reden is om blij te zijn, namelijk de Heer. Het is als met die verschijning van de regenboog. Het zien alleen al gaf me vreugde, omdat de regenboog mooi, anders en kleurig is en via het bijbelverhaal van Noach hoop en vertrouwen wekt. Zo is er ook zoiets als ‘vreugde in de Heer’, ‘blijdschap om Jezus’. Ook Hij is verschenen op aarde, onder ons mensen en Hij verschijnt telkens weer, als teken van Gods mensenliefde en reddende genade. Juist op grijze dagen, als het mistig is in je hoofd of als alles donker en grauw is in je hart of om je heen, moet je je niet blindstaren op de grijsheid en de duisternis. Kijk naar de Heer die als een regenboog is verschenen en wees gehoorzaam aan het wonderbaarlijkste gebod van de Bijbel: ‘Verblijd je!’

Jezus blijft maar bruiloftsgast

Nog nooit heb ik zoveel huwelijken ingezegend als het afgelopen jaar, deels doordat de pandemie leidde tot uitstel van bruiloften. Maar hoe vaak ik ook twee geliefden in de echt verbind, het blijft altijd een voorrecht, omdat je als voorganger even onderdeel bent van iets dat ik het best kan omschrijven als vreugde. Elke keer weer word ik verrast door de vreugde en vrolijkheid die op een bruiloft heersen en die ook de viering en inzegening in de kerk tot een feest maken.

Foto: Chris Dickens op Unsplash.

Tijdens een van de huwelijksdiensten dit jaar lazen we het verhaal van Jezus die op de bruiloft in Kana water in wijn verandert (Johannes 2:1-11). Ik herinnerde me een passage uit de roman De gebroeders Karamazov van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski, waar dit verhaal in voorkomt. De jongste broer, Aljosja, hoort tijdens de nachtwake voor zijn overleden geliefde starets Zosima, dit bijbelverhaal lezen. Half dromend bedenkt hij zich dat de eerste keer dat Christus een wonder op aarde deed, zijn hart niet naar het leed, maar naar de vreugde van de mensen uitging. Jezus’ eerste wonder zorgde op een bruiloft voor wijn, die volgens de Bijbel het hart van de mensen verheugt. Zijn eerste goddelijke teken toonde niet de God die zich bekommert om zieken, zondaren en armen, maar de God die zich druk maakt om de feestvreugde van ons mensen.

Het lijkt erop dat Jezus altijd weer te gast is op een bruiloft om, net als ooit in Kana, te zorgen voor onbekommerde vrolijkheid en vreugde. Hoe serieus het sluiten van een huwelijk ook is en hoezeer het leed en de lasten van het leven ook op een bruiloft aanwezig kunnen zijn, toch valt dat in het niet vergeleken bij de heerlijkheid van de oprechte liefde van twee mensen en de vrienden en familie die met hen vrolijk zijn. Een bruiloft is licht — in twee betekenissen: mensen stralen altijd (een beetje) en het leven voelt niet zwaar, maar licht — als een vrolijk veertje dat door lucht dwarrelt.

Nu vind ik leven best een opgave en geloven maakt het voor mij lang niet altijd lichter. Bovendien zijn onze tijden nu ook niet echt vrolijk te noemen. En er is ook zoiets als ‘de ondraaglijke lichtheid van het bestaan’, wanneer je maar een beetje oppervlakkig en ijdel leeft. Daarbij komt dat ik vroeger vaak gewaarschuwd ben tegen lichte kerken en vrolijk geloof. Dat alles maakt dat ik eerder neig naar ernst en zwaarte en vooral oog heb voor het hart van God dat uitgaat naar het leed en de nood van ons mensen.

Maar gelukkig verschijnt Jezus altijd weer als gast op bruiloften, opdat wij nooit zullen vergeten dat Gods hart ook echt uitgaat naar de vreugde van zijn kinderen.

Gevaccineerd, noch ongevaccineerd


Nu de anderhalvemeter-maatregel verdwijnt en een coronapas verplicht is voor een café- of concertbezoek, wordt de tweedeling in onze samenleving tussen mensen die gevaccineerd zijn en de ongevaccineerde minderheid verscherpt. Daarover wordt veel gedebatteerd en natuurlijk ook weer gepolariseerd. Een spannende vraag voor mij is of gelovigen daar op een andere manier mee om kunnen gaan. Als antwoord drie bijbelwoorden die wat mij betreft de goede richting wijzen.

Foto: Mat Napo on Unsplash

In de brief aan de Galaten (3:27-28) schrijft de apostel Paulus: ‘U allen die door de doop één met Christus bent geworden, hebt u omkleed met Christus. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen — u bent allen één in Christus Jezus.’
Ik denk dat we in onze situatie de gevaccineerden en ongevaccineerden aan dit rijtje moeten toevoegen. In Christus zijn er ook geen gevaccineerden en ongevaccineerden. De verschillen tussen ons mensen op allerlei vlak zijn reëel en soms lastig, maar ze worden overstegen door een hogere verbondenheid: namelijk het geloof in onze Heer en Verlosser. Paulus gebruikt het beeld van een mantel die je omslaat: Christus is de mantel die de verschillen bedekt en daarmee ook relativeert. In de kerk word je — althans dat is de bedoeling — niet eerst gezien als man of vrouw, zwart of wit, arm of rijk, homo of hetero, gevaccineerd of ongevaccineerd, maar als kind van God of als kind van God in spe. Dat is de radicale en in deze gepolariseerde tijd ook helende consequentie van het evangelie van Gods genadige liefde voor allen, die we met dezelfde koppigheid als de apostel Paulus zullen moeten vieren, volhouden en verdedigen.

Wat betekent dat ‘in Christus zijn’ concreet voor al dan niet vaccineren? In de eerste plaats een houding van gezonde onbezorgdheid. In de Bergrede draagt Jezus zijn leerlingen op om zich niet bezorgd te maken over eten, drinken en kleding — dat zijn dus de basisbehoeften, die net zo basic zijn als onze gezondheid. ‘Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en de het lichaam meer dan de kleding?’ (Mattheüs 6:25)

Het overheidsbeleid op het gebied van COVID-19 heeft zich niet laten inspireren door deze woorden. Het wordt gedreven door bezorgdheid en het doel om door planning, beïnvloeding en technologie zekerheid en controle over het leven te verkrijgen. En, laten we eerlijk zijn, ook gelovigen zijn onderdeel van onze bezorgde en op controle gerichte cultuur, waarin gezondheid en/of welvaart het hoogste goed zijn.
Veel tegenstanders van vaccinatie zijn echter net zo bezorgd. Ze zijn bezorgd over de effecten van vaccins, over de invloed van de overheid, hun vrijheid en/of geheime complotten tegen de mensheid.
Het zou echt een heel stuk helpen als beide groepen iets minder bezorgd zouden zijn over hun leven en hun lichaam en zich meer zouden richten op het koninkrijk van God en de gerechtigheid daarvan. Dat is volgens Jezus het alternatief voor de bezorgdheid over de basisbehoeften. Immers, als je je minder druk maakt over je eigen gezondheid, kun je je richten op wat God vandaag van ons vraagt en daarmee ook op anderen en hun zorgen.

Let op, ik denk niet dat onbezorgdheid hetzelfde is als onvoorzichtigheid of het bijgelovige idee dat je als gelovige onkwetsbaar kunt zijn voor ziekte (dat is eerder een vorm van God verzoeken). Geloven is je toevertrouwen aan Gods zorg, die ook via de gezondheidszorg en het overheidsbeleid werkt. Ik zie ook in een vaccin die zorg, maar weet ook dat niet iedereen mijn vertrouwen deelt. De heilige onbezorgdheid die we van Jezus kunnen leren en ontvangen geeft ons het vertrouwen en helpt ons om als gevaccineerden en als ongevaccineerden te denken aan anderen en aan meer dan alleen gezondheid, vrijheid of welvaart.

En dat brengt me tenslotte bij wat Paulus aan de Korinthiërs schrijft over ‘de wereld gebruiken, alsof je die niet gebruikt’ (1 Korinthiërs 7:29-32a). In dat ‘alsof’ zit een wijsheid die helpt om niet zó in de dingen van ons bestaan op te gaan dat we erdoor worden ingepakt of opgevreten en ze ons het zicht op God en zijn rijk benemen. Dus is de oproep vandaag: Laten zij die gevaccineerd zijn, zijn alsof ze niet gevaccineerd zijn en zij die niet gevaccineerd zijn, alsof ze dat wel zijn. Willem Engel wees alsof je Hugo de Jonge bent. En laat Diederik Gommers zijn als Doutzen Kroes. Ik besef dat dit gemakkelijker is gezegd dan gedaan. Maar nu ik — die gevaccineerd ben — dat ‘alsof’ even tot me laat doordringen, geeft het rust en begrip voor anderen en schept het een wonderlijke vrijheid. Die vrijheid (die ons misschien iets verder helpt) wens ik iedereen in deze verkrampte coronawereld van harte toe!