Het was even slikken. ‘We vertrouwen de politie het meest en de kerk het minst’, zo kopte de NOS deze week naar aanleiding van een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar het vertrouwen van de Nederlanders in elkaar en de samenleving. De politie krijgt het vertrouwen van bijna 75% van de Nederlanders, terwijl de kerk het moet doen met een magere 31%. De banken doen het zelfs 8% beter dan het instituut dat het woord vertrouwen in zijn geloofsbelijdenis heeft staan.

Deze cijfers zijn een serieuze realitycheck voor mij, die zoveel houdt van de kerk en merkt hoe waardevol en goed dat lichaam van Christus is, ondanks alle falen en onvolmaaktheid. Hoe kan het dat zo’n 70% van de Nederlanders de kerk niet vertrouwt? Ik weet natuurlijk dat de kerk niet populair is en dat slechts een minderheid van de Nederlanders met enige regelmaat een kerk van binnen ziet. Maar dat is nog iets anders dan het feit dat zo’n groot deel van de bevolking geen vertrouwen in de kerk heeft.
Ik schaam me diep voor dit grote gebrek aan vertrouwen van de mensen. Dat is een doodzonde voor een gemeenschap van wie de Stichter zei dat ze het licht in de wereld zou moeten zijn — transparant, eerlijk, goed en stralend onder de mensen. Het onderzoek heeft de mensen niet gevraagd naar de redenen voor hun gebrek aan vertrouwen. Daarnaar blijft het gissen. Regelmatig hoor ik echter dat mensen die onze monumentale Noorderkerk een keer van binnen willen bekijken, nauwelijks de drempel over durven stappen. Ze vragen zich af: Moet je geen lid zijn of tenminste gelovig, mag je wel zomaar naar binnen, hoe moet je je gedragen in een kerk? Zou het gebrek aan vertrouwen met deze schroom te maken hebben? Dat mensen het idee hebben dat de kerk een verheven en heilig genootschap is van een God die allerlei hoge morele en gelovige eisen stelt? Ja, als je dan uit het nieuws en/of eigen ervaring merkt dat het er in de praktijk van de kerk toch wat minder heilig en hoogstaand aan toegaat, dan wekt dat natuurlijk geen vertrouwen.
De Amerikaanse christen-activist Shane Claiborne gaat in zijn boek The Irresistible Revolution in op het gevaar dat gelovige, activistische en idealistische mensen en organisaties zodanig opgaan in hun eigen verheven zaak en gelijk, dat ze de mensen en hun noden vergeten. Als antwoord op dat gevaar zegt hij: ‘Ik denk dat onze wereld een wanhopige behoefte heeft aan minnaars (lovers), mensen die diepe, echte relaties bouwen met medeworstelaars onderweg en die de gezichten van de mensen kennen …’ Dat heeft de kerk nodig: dat we gewoon met liefde onder de mensen zijn, dat we een gemeenschap van lovers zijn, niet verheven boven en beter dan anderen, maar worstelend om de liefde van God — die als Lover onder de mensen is gekomen — te kennen en in de praktijk te brengen. En als ik het goed heb, is dat ook altijd de bedoeling geweest.
Citaat: Shane Claiborne, The Irresistible Revolution, Zondervan: Grand Rapids, 2006, blz. 295.

Na nog één lied zou ik beginnen aan de pinksterpreek met de titel ‘De Geest spreekt alle talen’. Was dit een signaal van de Pinkstergeest, die op het feest van het talenwonder natuurlijk zonder problemen in het Duits kon communiceren? Als dat zo was, dan was het een onrustbarend en schrikwekkend signaal, namelijk dat de verbinding verbroken was en de Geest niet van zich zou laten horen. Dat was een harde mededeling op Pinksteren, waarop we de komst van de Geest van God in vuur, wind en talen vierden. Ik kon preken als Brugman en we konden het ‘Kom Heilige Geest’ als een eeuwig refrein blijven zingen, maar de Geest zou geen signaal geven.


Ik las een nieuwsbericht over ‘
Vandaag ben ik naar de film geweest met twee dochters en twee nichtjes. Ze hadden
Ondanks deze culturele belangstelling komt de Bijbel in de vele publieke discussies en gesprekken over religie en geloven vandaag weinig aan het woord. Dat viel me op toen ik een tijd terug de voorstelling ‘
Hij zag er heel gewoon uit met een spijkerbroek en donkere jas aan. Net als ik stond hij op de fiets te wachten voor de open brug. Pas toen hij zachte, maar hoorbare geluiden van ongeduld begon te maken, herkende ik hem. De brug stond al een tijdje open en er kwam maar geen schip aan varen. Waarom stonden wij dan hier te wachten voor een open brug? Er verscheen een bootje van een of andere havendienst, maar dat was zo klein dat het gemakkelijk onder de brug door kon. De boze burger maakte meer en iets luidere geluiden van ongenoegen en het leek erop dat hij een gesprek met de andere slachtoffers zou beginnen. Ik verwachte een boze stem die op gefrustreerde toon lotgenoten zou zoeken. Maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan greep hij zijn mobiele telefoon en begon een filmopname te maken: langzaam draaide hij zijn telefoon van links via de open brug naar rechts, waar het havenbootje nog steeds stil lag te niksen. Op het moment dat hij zijn telefoon opborg, begon het brugdek weer te zakken.
Dat Van der Laan zo’n vaderfiguur is geworden, is eigenlijk best wonderlijk — zeker in een vrijgevochten stad als Amsterdam. De theoloog F.O. van Gennep schreef ooit (in 1989) een boek met de titel ‘De terugkeer van de verloren Vader’, waarin hij stelde dat in de westerse cultuur de vader op drie fronten is verdreven. In de politiek is de vader-koning vervangen door de democratie, de secularisatie en het atheïsme hebben de Vader-God (en de autoritaire kerk) van de troon gestoten en het feminisme heeft de aanval ingezet op het gezag van de man-vader in het gezin en relaties. Het is het bekende verhaal van het vrije individu dat geen autoritaire vaderfiguren meer boven zich duldt.