De kerk waar ik gisteren op het Pinksterfeest voorging had een klein schermpje in de preekstoel. Op dat schermpje verschenen de teksten die ook op de muur werden geprojecteerd. Een vriendelijke arbo-maatregel om te voorkomen dat de dominee met omgedraaide en opgeheven nek zich een nekblessure zingt. Na een tijdje viel het beeld echter uit en verscheen in vierkante rode letters het bericht ‘Kein Signal’ (geen signaal).
Na nog één lied zou ik beginnen aan de pinksterpreek met de titel ‘De Geest spreekt alle talen’. Was dit een signaal van de Pinkstergeest, die op het feest van het talenwonder natuurlijk zonder problemen in het Duits kon communiceren? Als dat zo was, dan was het een onrustbarend en schrikwekkend signaal, namelijk dat de verbinding verbroken was en de Geest niet van zich zou laten horen. Dat was een harde mededeling op Pinksteren, waarop we de komst van de Geest van God in vuur, wind en talen vierden. Ik kon preken als Brugman en we konden het ‘Kom Heilige Geest’ als een eeuwig refrein blijven zingen, maar de Geest zou geen signaal geven.
De hele dag raakte ik die rode lettertjes niet meer kwijt. Ze bleven haken bij de ervaring van geesteloosheid en leegheid. Ze vonden gemakkelijk een plekje in schuldgevoelens en onzekerheid, die de oorzaak konden zijn van de verbroken verbinding. Ze wreven de boodschap van geestrijke broeders en zusters er nog eens in, dat ik, traditionele gelovige, wel wat meer van de Geest kon gebruiken.
Bij al dat getob, troostte ik mezelf met de gedachte dat ‘Kein Signal’ tenminste nog een signaal was. De Geest had de moeite genomen om mij te melden dat er geen verbinding was. Aan die schrale troost houd ik me dan maar vast. Er is ‘geen leven, dan waar Gij het wekt / in een gemis dat naar U schreit’ zo dichtte Ad den Besten in het Pinksterlied ‘Kom, Heilige Geest, Gij vogel Gods’ (Liedboek 680). De duif van God had in die twee rode Duitse woorden dat gemis weer tot leven gewekt. En — dat geloof ik vast — ook missen, verlangen en zoeken zijn onmiskenbare signalen van het leven dat de Geest wekt.
Ik maak het niet mooier dan het is: ik ben natuurlijk een armzalige Pinkstergelovige. In plaats van miezerig te zitten missen zou ik veel liever in vuur en vlam staan en in alle talen van de wereld over de overvloed Gods spreken. Maar ik geef niet op en bid en wacht op het signaal.




Ik las een nieuwsbericht over ‘
Vandaag ben ik naar de film geweest met twee dochters en twee nichtjes. Ze hadden
Ondanks deze culturele belangstelling komt de Bijbel in de vele publieke discussies en gesprekken over religie en geloven vandaag weinig aan het woord. Dat viel me op toen ik een tijd terug de voorstelling ‘
Hij zag er heel gewoon uit met een spijkerbroek en donkere jas aan. Net als ik stond hij op de fiets te wachten voor de open brug. Pas toen hij zachte, maar hoorbare geluiden van ongeduld begon te maken, herkende ik hem. De brug stond al een tijdje open en er kwam maar geen schip aan varen. Waarom stonden wij dan hier te wachten voor een open brug? Er verscheen een bootje van een of andere havendienst, maar dat was zo klein dat het gemakkelijk onder de brug door kon. De boze burger maakte meer en iets luidere geluiden van ongenoegen en het leek erop dat hij een gesprek met de andere slachtoffers zou beginnen. Ik verwachte een boze stem die op gefrustreerde toon lotgenoten zou zoeken. Maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan greep hij zijn mobiele telefoon en begon een filmopname te maken: langzaam draaide hij zijn telefoon van links via de open brug naar rechts, waar het havenbootje nog steeds stil lag te niksen. Op het moment dat hij zijn telefoon opborg, begon het brugdek weer te zakken.
Dat Van der Laan zo’n vaderfiguur is geworden, is eigenlijk best wonderlijk — zeker in een vrijgevochten stad als Amsterdam. De theoloog F.O. van Gennep schreef ooit (in 1989) een boek met de titel ‘De terugkeer van de verloren Vader’, waarin hij stelde dat in de westerse cultuur de vader op drie fronten is verdreven. In de politiek is de vader-koning vervangen door de democratie, de secularisatie en het atheïsme hebben de Vader-God (en de autoritaire kerk) van de troon gestoten en het feminisme heeft de aanval ingezet op het gezag van de man-vader in het gezin en relaties. Het is het bekende verhaal van het vrije individu dat geen autoritaire vaderfiguren meer boven zich duldt.
Herman van Veen zingt in zijn lied Hilversum III: ‘Alle venters hadden eigen aria’s: voor sprot en haring, voor begonia’s.’ Toen al — in 1984 — was de zingende mens uit het straatbeeld verdwenen. Daar is nog geen verandering in gekomen, maar er blijft één hardnekkige uitzondering in de Antwerpse straten: de Vlaamse schroothandelaars die oude metalen komen ophalen. Uit de megafoons, die ze op hun wagens hebben geïnstalleerd, schalt hun eigen aria. Ergens tussen trage rap en zangerig Gregoriaans klinkt hun eeuwig zich herhalend refrein: ‘Oud ijzer, lood, koper, zink, platte batteries en oude stoven’ — al is een variant met ‘oude wrakken van auto’s’ of een licht gewijzigde volgorde ook mogelijk.