Een absurde uitvinding?

Regelmatig gebruik ik in een huwelijksviering een citaat van de Colombiaanse schrijver Gabriel García Márquez. Hij noemde het huwelijk ‘een absurde uitvinding, die slechts kan bestaan dankzij de oneindige genade van God.’ Toen ik een tijd terug die woorden weer in mijn mond nam, met een stralend jong echtpaar voor mijn neus in de kerk, sloeg echter de twijfel toe. Is het wel waar, wat de grote schrijver zijn lezers voorhoudt in zijn Liefde in tijden van cholera? Is het huwelijk eigenlijk wel zo absurd?

Foto: Wyron A op unsplash.com

In het genoemde boek heeft al het menselijk verlangen, getob en gefaal op het gebied van de liefde iets absurds, maar het stijve, uitgebluste huwelijk van de hoofdpersoon Fermina met de arts Juvenal spant daarbij de kroon. En er zijn genoeg huwelijken die op zo’n slappe, vrijwel leeggelopen ballon lijken. Als je daaraan denkt, is het niet moeilijk om de huwelijkse staat een hoogstaande, maar absurde menselijke uitvinding te vinden. Het huwelijk past sowieso niet zo goed in onze consumentensamenleving, die ons verslaafd heeft gemaakt aan verandering en onze verbeelding vormt om ook liefdesrelaties te zien als een product dat je individuele geluk moet dienen. Hoe absurd is een levenslange liefdevolle verbinding met die ene mens, terwijl de liefde en het leven wisselvallig en onzeker zijn? García Márquez heeft natuurlijk gelijk dat er veel genade van God nodig is om het geluk en de liefde in het huwelijk te bewaren. Een levenslang liefdevol huwelijk is een hele opgave. Niet voor niks eindigt in Nederland ongeveer een derde van de huwelijken in een echtscheiding – en van de huwelijken waaruit de liefde is weggevloeid worden geen cijfers bijgehouden. Maar betekent dat ook echt dat het huwelijk een absurde relatievorm is?

Voor alle duidelijkheid: het was niet het stralend gelukkige bruidspaar dat deze twijfel opriep. Al zegt de stralende vreugde van een bruiloft misschien wel iets over onze intuïtieve waardering van het huwelijk als iets moois en edels. Ik denk dat mijn twijfel aan het idee dat het huwelijk een absurde en moeilijke zaak is te maken heeft met het vijfentwintigjarig huwelijksfeest dat mijn vrouw en ik vorig jaar vierden. Zo’n jubileum heeft het voordeel dat je even stil staat bij je leven. Terugkijkend op die 25 jaar huwelijk, besefte ik hoe goed het is om je leven te delen met iemand die jij/jou door en door kent en vertrouwt. En dat de liefde die je voor elkaar hebt door een gezamenlijke geschiedenis van goede, kwade en gewone dagen gerijpt en gevormd is. Toen Jezus op de bruiloft van Kana van water wijn had gemaakt, zei men dat ze de beste wijn tot het laatst hadden bewaard. Zo kan de liefde in een huwelijk ook rijpen en groeien, zodat die met de jaren alleen maar beter wordt. Ik weet dat dit niet vanzelf gaat, weinig maakbaar is en ook mislukken kan. Liefde is een geschenk – de genade waarover García Márquez spreekt. Maar ze is wel een geschenk voor het echte leven, dat – zo heb ik ervaren – in een niet opzienbarend huwelijk van twee onvolmaakte mensen werkt en tot bloei kan komen. Als je dat beseft, voelt het huwelijk niet absurd, maar eerder natuurlijk.

Iemand vroeg de Australische zanger Nick Cave wat er nodig is om vrij te zijn. De kunstenaar Cave, die als geen ander de vrijheid van expressie, geloof en verbeelding zoekt en verdedigt, wijst op de paradox dat echte vrijheid voor hem alles te maken heeft met orde en begrenzing. Hij hanteert een strak dagschema – van 9 tot 5, alsof hij een kantoorbaan heeft – waarbinnen hij zijn teksten schrijft en de creativiteit en verbeelding ruimte krijgt. Datzelfde geldt voor hem ook voor spiritualiteit én voor de liefde. Het huwelijk, in zijn woorden ‘een gedurfde krachttoer van de menselijke verbeelding’, is een orde waarin de liefde juist vrij kan worden. Of, zoals alleen Cave het kan zeggen: ‘Freedom finds itself in captivity’ (vrijheid vindt zichzelf in gevangenschap). Zo bezien is het huwelijk niet absurd, maar juist de meest vrije vorm van liefde die er bestaat.
En dát klinkt in het vrije-liefde-universum van onze cultuur pas als een absurde en dwarse uitspraak. Daarom zal ik het nog een keer herhalen: het huwelijk is de meest vrije vorm van liefde die er bestaat!

Meer weten over Nick Cave? Luister bijvoorbeeld de aflevering over hem in de podcast Moderne profeten op Spotify of op de website (Seizoen 03, aflevering 1)

Gewoon God en verder niet veel meer

‘Hij geloofde in God en niet zo gek veel meer’ (‘He believed in God and precious little else’), zo schreef de Engelse krant The Times bij het overlijden van de mij verder onbekende Anglicaanse priester Herbert Kelly (1860-1950). Sinds ik dat zinnetje ergens tegenkwam, is het in mijn hoofd blijven hangen. Het fascineert me. Wat is dat voor geloof, als je alleen in God gelooft en de rest er niet echt toe doet? Kan dat eigenlijk wel, zo simpel geloven?

Foto: Jeremy Bishop op Unsplash.com

Het roept in ieder geval een verlangen bij mij wakker. Een verlangen naar simpel en kernachtig geloven. In de kerk kunnen we zo met van alles en nog wat bezig zijn dat je gemakkelijk kunt vergeten dat het om God gaat. En geloven kan zo belast worden met lastige en ingewikkelde vragen dat God verdwijnt in een dikke mist van twijfels en bezwaren. Daarbij zijn we in onze cultuur zo gefocust op wat wij voelen, beleven en vinden, dat ons geloven en spirituele zoeken al onze aandacht vragen en God in wie we geloven en om wie het gaat er uiteindelijk nogal bekaaid vanaf komt.

Wat me in dat zinnetje over Kelly zo raakt is de eenvoud. En volgens mij kunnen we daar best wel wat van gebruiken vandaag. Ik moet denken aan wat Jezus zei tegen de drukke Martha: ‘Je maakt je druk over veel dingen, maar slechts één ding is nodig.’ (Lukas 10:41-42) En is dat ene niet in de eerste plaats God zelf, die we mogen liefhebben met heel onze ziel en zaligheid? God, die, in de woorden van de Engelse mystica Evelyn Underhill, ‘het enige interessante ding aan religie’ is.

Je richten op dat ene ding maakt je ook vrij. Misschien is dat wat me het meest fascineert: de vrijheid van een leven dat geconcentreerd is op één ding, waardoor je je dus niet druk hoeft te maken over heel veel andere dingen. De vrijheid van een geloof dat leeft met en van God en heel veel ballast kan afwerpen. 

Ik heb me ook afgevraagd of zo’n vrij en eenvoudig geloof niet asociaal en egoïstisch is. Misschien was eerwaarde Kelly wel gewoon het type mens die zijn eigen plan trekt en zich verder van niets en niemand wat aantrekt. Toch denk ik dat dit niet zo is. Als je gelooft, kom je immers in aanraking een Ander, die je ook (of misschien wel: vooral) vrij maakt van jezelf. Ik geloof in God. Punt. Angstaanjagend, maar ook onbevreesd vrij. 

Vrij om elkaar te bespotten?

‘Je kunt de meeste gelovigen het recht op de vrijheid om de spot te drijven met religie niet uitleggen,’ zo schreef Tommy Wieringa onlangs in het NRC. Hij heeft gelijk. Al heb ik groot respect voor hem als schrijver en columnist, toch lukte het hem niet mij te overtuigen waarom het recht op het bespotten van anderen zo’n wezenlijk goed is.

Foto van Andre Hunter op Unsplash

Wieringa gooit in zijn column het beledigen van andermans godsdienst op één hoop met de vrijheid om ongehinderd en kritisch te spreken over godsdienst, hete hangijzers en taboes. Daarom is hij van mening dat een inperking van de vrijheid om een ander te bespotten en te beledigen niets minder is dan zwichten voor de ‘giftige preutsheid’ van gelovigen, die geen enkele kritiek op hun gesloten ideologie accepteren.

Toch ben ik zo vrij om deze twee zaken uit elkaar te halen, omdat het verwarren van vrije, kritische meningsuiting en belediging die vrijheid in mijn ogen niet vooruit helpt. Volgens artikel 7 van de Nederlandse Grondwet heeft iedere burger het recht op het ongehinderd uiten van zijn mening (behoudens ieders verantwoordelijkheid jegens de wet, die bepaalt dat het aanzetten tot haat of geweld, het spreken van smaad en laster en het beledigen (!) van een persoon of groep niet zijn toegestaan). En ik deel Wieringa’s overtuiging dat dit grondrecht een groot goed is, dat we tegen autoritaire overheden, religieuze drammers en gewelddadige terroristen moeten verdedigen. Maar in een samenleving kun je niet alleen leven met juridische rechten.

De Universele verklaring van de Rechten voor de Mens begint voordat alle rechten worden opgesomd in artikel 1 met: ‘Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.’ In dit artikel klinkt de wijsheid door dat de mensheid zonder broederschap — of noem dat voor mijn part gewoon vriendelijkheid of fatsoen — met al die rechten niet heel ver komt. In deze spannende tijden van het heetgebakerde ego en de door polarisatie en vijandbeelden geplaagde wereld is het gevaar groot dat we ons steeds meer terugtrekken op onze juridische rechten en eigen gelijk tegenover anderen. Maar ik ben bang dat er weinig van het samen in de samenleving overblijft als we niet tegelijk een vriendelijke hand uitsteken naar hen die anders zijn en denken.

Het afzien van beledigen en kwetsen lijkt mij een elementaire vorm van vriendelijkheid en wellevendheid. Daarbij: zouden het vrije woord en de kritische spot echt hun kracht verliezen als de sprekers en spotters zichzelf oefenen in een geest van broederschap? Jezus, die zelf trouwens veroordeeld werd voor godslastering en zich niet erg druk maakte als Hij beledigd of bespot werd, vatte de wet en de profeten samen in de gulden regel: ‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.’ (Mattheüs 7:12) En ik ga er nog steeds vanuit dat de meeste mensen liever niet beledigd willen worden en niet kunnen lachen om grappen die je vernederen — of je nu religieus bent of niet.